Passage Ezechiël 47

Exegese

Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de tempelrivier of tempelbeek beschreven die tijdens het Messiaanse Rijk een bron van grote zegeningen zal vormen. De rivier ontspringt onder het huis van de tempel, dus het centrale deel van het heiligdom. Ze bevat echter geen gewoon water, maar wateren uit de Tehom. Dat zijn levenbrengende wateren.

(Ezechiël 31:15 / Excurs 11 / Kanttekeningen 26b, T_hôm)

Allegorie of werkelijkheid?
Veel exegeten zien in de tempelrivier geen echte rivier, maar beschouwen de perikoop als een metafoor die de zegeningen van de kerk van Christus uitbeeldt. Deze exegese ontstond in de eerste helft van de vierde eeuw na Christus. Het was een bijproduct van de allegorische interpretatie. Daarmee werd de rol van Israël in het heil geminiseerd. Deze wijze van uitleg ontnam de profetenboeken (althans voor een groot deel) hun literaire betekenis. Daarmee werd het zicht op de boodschap van de profeten van het Oude Testament verduisterd. De allegorische interpretatie stamt uit Antiochië en Alexandrië (de Alexandrijnse school) en lag ten grondslag aan een toenemende afkeer voor joden, die in antisemitisme ontaarde.

Gezien de inhoud van dit hoofdstuk is de allegorische interpretatie echter een hoogst- onwaarschijnlijke uitleg en wel om de volgende redenen:

1.    De profeet spreekt over de bron van de tempelrivier en geeft tevens de exacte plaats aan (vers 1).
2.    Hij beschrijft een soort waterval en ook de locatie daarvan (vers 2).
3.    Zowel de loop als het eindpunt van de rivier worden beschreven (vers 8).
4.    Ezechiël doorwaadt de rivier (wat moeten we aan met het doorwaden van zegeningen?).
5.    Er zullen vissers aan de oevers van de rivier wonen (vers 10).
6.    De tempelrivier zal wemelen van vele soorten vis (vers 9 en 10).
7.    De oevers van de rivier zijn weeldering begroeid met bomen (vers 7 en 12).
8.    Deze bomen brengen vruchten voort die gegeten kunnen worden en bladeren die een geneeskrachtige werking hebben (vers 12).

De profeet Ezechiël geeft dus zoveel details over de tempelrivier, dat daarmee de letterlijke uitleg als enig mogelijke exegese overblijft. Waarom wijken exegeten daar dan vanaf? Wel, de geforceerde poging om deze perikoop allegorisch te verstaan is het gevolg van de uitleg die sommigen aan de voorgaande hoofdstukken geven. Ook die worden door hen allegorisch verklaard. Is een dergelijke keuze eenmaal gemaakt, dan kun je enige hoofdstukken later niet op je standpunt terug komen. Zo trotseert een kerkelijk dogma de Heilige Schrift.

Het is niet gemakkelijk om deze schriftgedeelten te verstaan. Nog moeilijker is het om er reële, aardse beelden aan te ontlenen. Daarmee is niet gezegd dat we deze perikoop allegorisch moeten verstaan, zeker niet. Slechts dat ons voorstellingsvermogen tekortschiet omdat de zegenrijke samenleving, die het Messiaanse Rijk zal kenmerken, hoger reikt dan wij ons kunnen voorstellen. Anders gezegd: Voor zoveel geluk denken we te klein.

Duidelijk is dat water uit de Tehom zijn oorsprong in God zelf heeft (Openbaring 22:1) en een belangrijke invloed had op het leven op aarde. En tevens, dat dit water, mits onder Gods zegen, leven-brengend water blijkt te zijn, waardoor zelfs dorre en dode streken tot uitbundige vruchtbaarheid kunnen komen.

(Excurs 11 / Kanttekeningen 26b)

Water des levens
In de oudste tijden stond de wateren van de Tehom aan Lucifer (die later satan werd) ter beschikking (Ezechiël 31:4, 7 en 15). Ezechiël 31:4b zegt daarover: Zijn stromen vloeiden rond zijn voet en zijn waterlopen zond hij tot alle bomen des velds (Zie exegese hoofdstuk 31). Zo profiteerde de gehele aarde van de Tehom. Het lijdt dus geen twijfel dat Lucifer in de oudste tijden een zegenrijke rol vervulde (Ezechiël 31:5-8), maar hoogmoed leidde tot zijn val (vers 9-10).

Na de val van satan-lucifer raakte de aarde, behalve de Hof van Eden, deze wateren kwijt. God sloot de bron af (Ezechiël 31:15). Daarmee verloor de wereld een belangrijke bron van zegen. Zonder water uit de Tehom verkommert de aarde en verwordt tot een plaats waar de natuur vijandig is geworden, waar moord en doodslag eerder regel dan uitzondering zijn.

In de Hof van Eden ontsprong een grote bron, waar levenbrengende wateren uit stroomden die afvloeiden via vier rivieren (Genesis 2:10). Deze bevloeiden de Hof en bracht die tot uitbundige bloei, waardoor het een Paradijs werd. Ook die bron putte uit de Tehom. Toen  de Hof van Eden verdween - het laatste paradijs op aarde - was de gehele aarde verstoken van dit levende water. De profeet Ezechiël nu profeteert over een toekomstig moment waarop de uitbundige vruchtbaarheid, die de Hof van Eden kenmerkte, weer terugkeert.

(Excurs 11 / Excurs 12 / Kanttekeningen 26b)

De ontsluiting van de wateren van de Tehom zal één van de grootste zegeningen van het Messiaanse Rijk zijn. Daarover spreekt ook Zacharia 13:1 en 14:6 (grondtekst):

Te dien dage zal het geschieden, dat een fontein geopend zal worden voor het huis van David en de inwoners van Jeruzalem tegen besmetting en verontreiniging.

En te dien dage zal het geschieden, dat uit Jeruzalem leven verwekkende wateren zullen stromen. Eén helft naar de Dode Zee en één helft naar de Middellandse Zee.

Maar, de bijbel spreekt op veel meer plaatsen over de tempelrivier. Bijvoorbeeld in psalm 65, een Messiaanse Psalm die de toekomstige zegeningen van het Messiaanse Rijk als opmaat voor de toenmalige tijd gebruikt. Vers-9* De beek Gods is vol water. Maar ook psalm 36:7c, 9b en 10a* Mens en dier verlost Gij, HERE (dat is profetie over het Messiaanse Rijk); en: Gij drenkt hen met de stroom (= rivier) van uw lieflijkheden. Want bij U is de bron des levens. Psalm 46:5* Een rivier - haar stromen verheugen de stad Gods, de heiligste onder de woningen des Allerhoogsten. Jesaja 32:2* Waterstromen in een dor land. Jesaja 33:21* Daar echter (in Sion, Jeruzalem) is de HERE heerlijk voor ons; een plaats van rivieren en van brede stromen. Jesaja 43:19* Zie, Ik maak iets nieuws, nu zal het uitspruiten; zult gij er geen acht op slaan? Ja, Ik zal een weg in de woestijn maken, rivieren in de wildernis. Jesaja 43:20b: Want Ik geef water in de woestijn, rivieren in de wildernis om mijn uitverkoren volk te drenken. En tenslotte Joël 3:18* Te dien dage zal het geschieden, dat de bergen van jonge wijn zullen druipen en de heuvelen van melk zullen vloeien en alle beken (= wateren) van Juda van water zullen stromen; een bron zal ontspringen uit het huis des HEREN en zal het dal van Sittim drenken.

(* N.B.G.-vertaling)

Bronnen:

(Block-2, pagina 696-703 en 700 / Dee & Schoneveld, pagina 25, 26 en 37 / Duguid, pagina 530-531 / Eichrodt, pagina 583-587 / Fairbairn, pagina 493-495 / Greenhill, pagina 815 / Ironside, pagina 324-325 / Skinner, pagina 485-486 / Walvoort & Zuck, pagina 1313 / Fredenburg, pagina 401 / Weerd, Zacharia, pagina 436-438 / Zimmerli-2, pagina 510-511)

Vers 1

Toen bracht hij mij terug naar de ingang van het huis. Plotseling ontsprongen wateren onder de dorpel van het Huis, oostwaarts, want de voorkant van de tempel zag uit op het oosten. En de wateren stroomden naar beneden daaronder, vanuit de zuidflank van het huis ten zuiden van het altaar.

De wateren ontspringen onder de dorpel van het Huis, dat is het middendeel van de tempel. De ingang van de tempel lag zes el (ruim 3 meter, zie vers 2) hoger dan het omringende terrein. Het hoogteverschil werd door een trap overbrugd. Uit deze onderbouw, in Ezechiël 41:8 omschreven met verhoging en fundament, komen de wateren te voorschijn. Deze verdwijnen kennelijk onder de grond bij de zuidflank van het huis ten zuiden van het altaar en komen buiten het tempelterrein weer te voorschijn (vers 2).

(Block-2, pagina 691)

Vers 2

Toen bracht hij mij naar buiten door het poortgebouw van het noorden. En hij leidde mij rond over de weg naar buiten, in de richting van het buitenste poortgebouw die uitziet op het oosten. En zie! De wateren stortten zich uit de zuidflank.

De profeet wordt nu door de hemelse boodschapper naar buiten geleid, dus buiten het tempelterrein. Het oostelijke, binnenste poortgebouw was voor hen niet toegankelijk (Ezechiël 46:1) en het buitenste oostelijke poortgebouw was definitief gesloten (Ezechiël 44:1). Daarom verlaten ze nu het tempelterrein via het binnenste en het buitenste noordelijke poortgebouw. Van daaruit lopen ze rond naar het buitenste poortgebouw dat uitziet op het oosten. Daar ziet de profeet de wateren weer te voorschijn komen. Het water stroomt kennelijk snel, wat zij stortten zich uit de zuidflank. Dat is niet verrassend want er was sprake van een aanzienlijk verval. Dat bedroeg ongeveer 9½ el, dus bijna 5 meter*.

* De buitenste voorhof lag zeven treden boven het omringende gebied (Ezechiël 40:22 en 26 = 3½ el). De binnenste voorhof lag daar weer acht treden boven (Ezechiël 40:31 = 4 el). Het fundament waar de wateren ontspringen was 6 el hoog. Naar schatting ontstond daar een verval van minimaal 2 el. Totaal is dat 9½ el, of bijna 5 meter. Het water zal dus zeer snel gestroomd hebben. Vandaar het woord stortte.

(Allen-2, pagina 279 / Bewer-2, pagina 77 / Spence & Exell, pagina 446)

Vers 3

Terwijl de man zich naar het oosten begaf, met een meetsnoer in zijn hand, mat hij duizend el af. Daarop deed mij door het water gaan; het water kwam tot de enkels.

De hemelse boodschapper (de man) neemt de profeet nu mee het water in en waadt stroomafwaarts. Het water blijkt tot de enkels te komen, dus ongeveer 13 cm diep te zijn.

Vers 4

Weer mat hij er duizend af en deed mij door het water gaan: Het was kniediep. Hij mat er nog eens duizend af en hij deed mij er doorgaan: Het water kwam tot het middel.

De rivier wordt langzaam dieper. Na duizend el (ruim 500 meter) komt het water tot de knieën. Nog duizend el verder tot het middel.

Sommigen stellen dat het water op wonderlijke wijze in volume toeneemt*. Dat staat er niet, maar daarmee sluit ik die uitleg niet uit. Aan Gods macht is geen grens. Het is overigens, per definitie, een wonder dat deze rivier op het tempelterrein ontspringt. De tempel ligt immers op een zeer hoge berg (Ezechiël 20:2) en daar verwacht je geen bron.

Het water stortte zich uit de zuidflank (vers 2), vanwege het grote verval. Het woord mayim (water/wateren) duidt meestal op een rivier, een vloed of zelf het water van de zeeën of oceanen (Genesis 1:2, 6, 7, 9, en 10).

Ook hier zal sprake zijn van een grote hoeveelheid water, dat snel naar beneden stroomt. Stel dat de opening van de bron bij de tempel 20 meter breed was en 2 meter hoog, dan zou er bij een verval van 5 meter (vers 2) wel eens zo’n 60 tot 120 m3 water per seconde door kunnen stromen. Dat is 216.000 tot 432.000 m3 per uur, wat op zich voldoende is voor een rivier van gemiddelde afmetingen. Naarmate het verval geringer wordt, zal de rivier langzamer gaan stromen en dus breder en dieper worden. Zo gaat het met alle rivieren die een berg afkomen en een dal instromen, wellicht hier ook.

* In mijn Exegese van de profeet Zacharia volg ik deze mening nog, maar daarvoor is toch geen duidelijke aanwijzing te vinden, dus is de ‘natuurlijke’ verklaring te prefereren.

(Duguid, pagina 531 / Weerd, Zacharia, pagina 436-438 / Zimmerli-2, pagina 512)

Vers 5

En weer mat hij er duizend af. Toen was het een rivier die ik niet meer kon doortrekken. Want het water was zo gestegen dat je erin zwemmen moest. Daarom kon de rivier niet meer doorgetrokken worden.

De hemelse boodschapper en de profeet Ezechiël waden nog steeds door de rivier en komen nu bij een punt aan, waar de rivier te diep wordt om nog door te trekken.

Vers 6 en 7

6 Toen zei hij tot mij: Hebt u het opgemerkt, mensenzoon? Daarop leidde hij mij en bracht mij terug naar een oever van de rivier. 7 Toen ik daar aangekomen was, zag ik tot mijn verrassing dat er op de oevers van de rivier grote aantallen bomen stonden, zowel langs de ene als langs de andere (tak).

De profeet Ezechiël waadt samen met de hemelse bode stroomafwaarts door de tempelrivier. Hij zal, net als wij dat zouden doen, de blik steeds op de bodem van de rivier gericht hebben om te kunnen bepalen waar hij moest lopen. De rivier is voortdurend dieper geworden. Uiteindelijk kunnen ze niet verder omdat het water te diep wordt. De hemelse boodschapper neemt hem daarom mee naar de oever.

Er is ondertussen een afstand van 4000 el afgelegd (ruim 2 km), gerekend vanaf het terrein van de tempel. De rivier is tot rust gekomen en stroomt nu veel langzamer, terwijl het landschap veranderd is. Overal staan grote aantallen bomen op de oevers.

De tempelrivier splitst zich nu (zie: vers 9) in een westelijke en oostelijke tak (Zacharia 14). De oostelijke tak wordt in de volgende verzen beschreven. Over de westelijke tak spreekt Ezechiël niet, maar uit Zacharia 14 weten we dat die naar de Middellandse Zee stroomt.

(Kesner, pagina 487 / Presley, pagina 547 / Spence & Exell, pagina 447)

Vers 8

Daarop zei hij tot mij: Deze, daartoe bestemde waterstroom die afvloeit naar de oostelijke landstreek, daalt af in de Arabah, gaat dan de (Dode) Zee binnen en gaat verder naar de (Rode) Zee, waar hij uitmondt. Dan zullen de wateren geheeld worden.

Ezechiël gaat nu verder met het beschrijven van de oostelijke tak.

Exegeten hebben met deze tekst geworsteld. Weinigen zagen in de tekst twee zeeën, zoals de Hebreeuwse grondtekst wel suggereert. Toch ligt die exegese zeer voor de hand en wel om de volgende redenen.

1. De grondtekst zelf geeft fundament aan die exegese.
2. Nergens wordt meer over de Dode Zee gesproken.
3. Het feit dat er poelen en moerassen overblijven, die aan het zout worden overgelaten (vers 11), duidt erop dat het restanten betreft van een leeggelopen Dode Zee.
4. De oostelijke tempelrivier zal ergens in moeten uitmonden. Dat kunnen de poelen en moerassen niet zijn (de voormalige Dode Zee). Blijft over de verder zuidelijk gelegen Rode Zee.
5. In Openbaring 8:9 wordt gesproken van ernstige verontreiniging van het zeewater (de zee werd bloed) en vers 11 zegt: vele van de mensen stierven van het water, omdat het bitter geworden was. Het is logisch dat het schoonmaken van de wereldzeeën in het Heilige Land begint, door middel van de twee tempelrivieren. In die zienswijze zou het heel vreemd zijn als één van de rivieren dood zou lopen in de Dode Zee.
6. Zacharia 14:4 voorzegt een grote aardbeving, waardoor geheel het land (Kanaän) zal worden zoals de Arabah, van Geba tot Rimmon, ten zuiden van Jeruzalem - dat is de zuidelijke Arabah - (Zacharia 14:10). Die ligt boven zeeniveau en daarmee wordt duidelijk dat de slenk van de Jordaan omhoog zal komen, waardoor de Dode Zee inderdaad leeg kan lopen in de Rode Zee.
7. Vers 10 zegt dat er (= de tempelrivier) vissers langs zullen staan. Van Engedi tot En-Eglaïm zullen er droogplaatsen zijn voor netten. Deze twee plaatsen liggen heden aan de Dode Zee, maar die wordt niet genoemd. Dan zullen ze aan de rivier liggen.

Voorgaande overwegingen brengen ons, onvermijdelijk, tot de volgende conclusie:

De tempelrivier zal via de Arabah* (dat is het Jordaan dal) naar de Dode Zee stromen en van daaruit in de Rode Zee. Dankzij dat water zal zowel de Dode Zee als de Rode Zee (en wellicht ook de oceanen die daarachter liggen) weer gezond worden.

* Oorspronkelijk betrof dat de gehele slenk van de Jordaan die ten noorden van het meer van Galiléa begint en uitloopt tot in het diepste punt van de aarde (de Dode zee) en daaronder, tot de Rode Zee. Tegenwoordig draagt alleen de streek ten zuiden van de Dode Zee deze naam.

(Allen-2, pagina 279 / Cooper, pagina 408-409 / Eisemann, pagina 739 / Fisch, pagina 325 / Greenhill, pagina 820 / Walvoort & Zuck, pagina 1313 / Zimmerli-2, pagina 512-513)

Vers 9 en 10

9 En het zal geschieden dat het er wemelen zal van allerlei soorten levende wezens. Overal  waar de twee rivieren stromen zal leven floreren. Ook zal er zeer veel vis zijn, waarheen de daartoe bestemde wateren ook stromen. Dan zullen zij tot genezing zijn en aldus zal de rivier leven brengen, overal waar hij maar heen stroomt. 10 Ook zal het geschieden dat er vissers langs zullen staan. Van Engedi tot En-Eglaïm zullen er droogplaatsen zijn voor netten. (De rivieren) zullen allerlei soorten vis bevatten, als de vis in de Grote Zee, zeer talrijk.

De levenbrengende rivier zal grote vruchtbaarheid verspreiden, zowel op de oevers als in de rivier zelf (Zie ook: vers 8). Opvallend is dat van genezing gesproken wordt. Wie ooit het desolate landschap van de Dode Zee heeft gezien zal dat begrijpen.

Engedi vinden we aan de westkust van de Dode Zee. De locatie van En-Eglaïm is niet zeker. Sommigen wijzen de plaats aan waar de Jordaan in de Dode Zee stroomt. Anderen een locatie aan de zuidwest kust van de Dode Zee, nabij Zoar.

(Feinberg, pagina 273 / Greenhill, pagina 820 / Walvoort & Zuck, pagina 1315 / Zimmerli-2, pagina 513)

Vers 11

Echter, zijn moerassen en zijn stilstaande poelen zullen niet gezond worden. Zij zullen aan het zout worden overgelaten.

De bedding van de Dode Zee is zo van mineralen vergeven, dat er geen leven mogelijk is, tenzij zoet water de grond zuivert. Ter plaatse, aan de Dode Zee, is dat duidelijk te zien. Op enkele plaatsen stroomt zoet water uit de bergen naar de zee. Alleen daar is sprake van enige begroeiing. Verder leeft er niets.

Als de Dode Zee zal zijn leeggelopen, bevat de bodem nog steeds hoge concentraties mineralen en zouten. Daar waar de tempelrivier niet bij kan komen keert het leven niet terug. Die plaatsen worden dus niet gezond; zij worden aan het zout overgelaten.

Vers 12

Aan beide oevers van de rivier zullen allerlei soorten vruchtbomen groeien, waarvan het blad niet zal verwelken, noch zal zijn vrucht rotten. Elke maand zullen zij vrucht dragen omdat zijn water uit het heiligdom ontspringt. En zijn vruchten zullen tot voedsel dienen en zijn blad tot genezing.

Er ontstaat uitbundige vruchtbaarheid, overal waar de tempelrivier (wateren uit de Tehom) komt. De vruchtbomen hebben eigenschappen die doen denken aan de Hof van Eden.

Boombladeren die genezing brengen. Daarmee worden wellicht alle medicijnen overbodig en zullen aldus vele ziekten vrijwel verdwijnen.

Excurs 30: De Tempelrivier
Ook in Openbaring 22 wordt gesproken van een rivier die leven brengt. In vers 2 (N.B.G.) staat het volgende geschreven:

Aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren.

Er is sprake van een duidelijke overeenkomst met de perikoop van Ezechiël 47:1-12. Plaats en tijdstip zijn echter verschillend.

Sommige exegeten voeren de overeenkomsten met het boek Ezechiël zo ver door dat zij beide rivieren als identiek zien. Dat is echter uitgesloten. Openbaring 22 speelt zich af na het Messiaanse Rijk, als de menselijke geschiedenis een einde heeft genomen en het laatste oordeel reeds heeft plaatsgevonden (Openbaring 20:11-15). Daarna komt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan (Openbaring 21:1). Dat is dus het einde van een tijdperk en daarna zal het leven er niet meer uitzien zoals heden het geval is, maar hemelse dimensies krijgen. Daar deelt de bijbel ons maar heel weinig over mee. We weten slechts dat dan alles tot zijn bestemming komt. Zoals God gewild heeft. Wij omschrijven die toekomstige periode met hemelse heerlijkheid.

(Block-2, pagina 698-699 / Feinberg, pagina 271 / Gaebelein, pagina 990 / Presley, pagina 548-549)

Vers 13

Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Dit zijn de grenzen waarbinnen u het land als erfdeel zult verdelen onder de twaalf stammen van Israël, inclusief de twee porties voor Jozef.

Na de komst van de Messias, Jezus Christus (Zacharia 14:4) en de overwinning op de heidenvolken (Zacharia 14:3), zal de gehele wereld onder de regering van Jahweh vallen (Zacharia 14:9). Dan zal het beloofde land, Kanaän, onder de twaalf stammen van Israël verdeeld worden. Dat is in onze ogen een haast onmogelijke zaak, want van verreweg de meeste Israëlieten is hun vroegste afstamming onbekend. We twijfelen er echter niet aan dat dit toch zal gebeuren, hetzij dat God zelf de opsplitsing in stammen zal maken; hetzij dat de wetenschap een weg vindt.

Met de twee porties voor Jozef, worden de stammen Manasse en Efraïm bedoeld.

Volgens de wet diende de oudste zoon een dubbele portie te krijgen. Dat was Ruben (de zoon van Lea), maar hem werd dit recht afgenomen omdat hij overspel pleegde met Bilha, de bijvrouw van zijn vader Jakob. Daarop wordt dit eerstgeboorterecht aan de oudste zoon van Rachel gegeven, Jozef dus en via hem aan zijn twee zonen, Efraïm en Manasse (Genesis 35:22, 49:3, 4 en 26, 1 Kronieken 5:1).

De aartsvader Jakob had twee hoofdvrouwen en twee bijvrouwen. Daaruit werden de volgende zonen geboren:

Uit Lea, zijn eerste vrouw:            Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issakar en Zebulon.
Uit Rachel, zijn tweede vrouw:     Jozef en Benjamin.
Uit Bilha, de slavin van Rachel:    Dan en Naftali.
Uit Zilpa, de slavin van Lea:         Gad en Aser.

Van deze twaalf zonen valt Levi af. Uit die stam komen namelijk de levieten en de priesters. Zij krijgen geen legitieme portie, maar worden ondergebracht op een deel van het heilig gebied (Ezechiël 45:1) dat 25.000 bij 10.000 el meet (Ezechiël 45:5). Dat wordt echter niet hun eigendom, het behoort God zelf toe (Ezechiël 44:28).

Zoals gezegd, Levi valt af dus blijven 11 zonen over. De legitieme portie van Jozef echter betreft twee delen en die worden toegewezen aan zijn zonen, de stammen Efraïm en Manasse. Dat brengt het totaal weer op twaalf stammen.

(Born, pagina 278)

Vers 14

En gij zult het over een ieder van hen verdelen, want Ik heb mijn hand geheven dat ik het uw voorvaderen geven zou. Zo zal dit uitverkoren land u tot een erfdeel worden.

Elke stam ontvangt een portie (Leviticus 7:11) en met die toewijzing wordt een oude belofte ingelost (Genesis 13:14-17), die met een eed bezegeld was.

Sommigen stellen dat sprake is van gelijke delen. In hoofdstuk 48 blijkt echter dat de grootte van de noordelijke stamdelen groter is dan de zuidelijke. Andere spreken van een toewijzing naar behoefte. Ook daar vinden we geen duidelijke aanwijzing voor.

(Cooke, pagina 526 / Eisemann, pagina 742 / Feinberg, pagina 274 / Fisch, pagina 326-327 / Greenhill, pagina 823 / Keil-2, pagina 363 / Spence & Exell, pagina 450)

Vers 15-20

15 Dan zal dit de grens van het land zijn: Aan de meest noordelijke rand, vanuit de Grote Zee gerekend, is het de weg zoals men die van Hethlon tot in Zedad gaat. 16 Hamath, Beroth en Sibraïm, die tussen de stadsgebieden van Damascus en van Hamath liggen tot Hazer-Hatticon, dat aan de grens met Hauran ligt. 17 Ja, de grens zal zich uitstrekken van de zee, via Hazer-Enan aan het grensgebied van Damascus en dan verder naar het noorden via de grens met Hamath. Dat is de juiste noordelijke grenslijn. 18 En de meest oostelijke rand loopt van een punt tussen Hauran en Damascus, en tussen Gilead en het land Israël, met de Jordaan als grens, naar de oostelijke zee. Dat bepaalt de juiste oostgrens. 19 En de meeste zuidelijke rand loopt van Tamar naar het zuiden, dan tot de wateren van Meribah-Kadesh via de Wadi tot de Grote Zee. Dat is de juiste zuidelijke grens aan de Negeb. 20 En de meest westelijke rand heeft de Grote Zee als grens, tot ter hoogte van Hamath. Dit vormt de westelijke grens. 21 Dan zult u het land onder u verdelen overeenkomstig de stammen van Israël.

De grenzen van het toekomstige Messiaanse Rijk komen ruwweg overeen met de grenzen die in Numeri 34:1-12 genoemd worden.

Het land Kanaän, gedurende het Messiaanse Rijk, beslaat een aanzienlijk groter oppervlak dan heden het geval is. Globaal genomen zal het bestaan uit het grondgebied van de huidige staat Israël (inclusief de Palestijnse gebieden), samen met een groot deel van het huidige Syrië en Libanon.

De noordgrens zal bij benadering in de buurt van Batroun beginnen (dat is aan de kust van Noord Libanon, zo’n 45 km boven Beiroet) en dan ter hoogte van Baalbek de Syrische grens kruisen. Dat is ongeveer 50 km boven Damascus, de hoofdstad van het huidige Syrië. Na ongeveer 160 km buigt de grens naar het zuiden. Ter hoogte van het Meer van Galilea wijkt de grens vervolgens naar het westen - waarschijnlijk via de rivier de Jarmoek en volgt dan de Jordaan verder in zuidelijke richting. Ten zuiden van wat heden de Dode Zee is wijkt de grens naar het westen, via Kadesh-Barnea. Het westelijke deel van de zuidgrens wordt waarschijnlijk door de Wadi El-Arish (Rivier van Egypte) bepaald.

Aangezien er geen zekerheid is over de exacte locatie van veel van de gegeven plaatsen zou een getekende kaart teveel gewicht aan deze exegese geven. Dat is dan ook niet gedaan.

(Block-2, pagina 711-715 / Cooper, pagina 416 / Feinberg, pagina 274 / Jeffrey, pagina 947 / Keil-2, pagina 363-368 / Spence, pagina 450-452 / Walvoort & Zuck, pagina 1315)

Vers 22 en 23

22 Dan zal het geschieden dat u (het land) als erfdeel zal toewijzen; voor uzelf, maar ook voor de vreemdelingen, die zich onder u gevestigd hebben. Zij brachten te midden van u kinderen voort en die moeten beschouwd worden als inheemsgeboren kinderen van Israël. Samen met u zullen zij een erfdeel onder de stammen van Israël toegewezen krijgen. 23 En het zal geschieden dat in de stam, waarin de vreemdeling gevestigd is, u hem daar zijn erfdeel zal geven: Aldus spreekt de Soeverein Jahweh.

Proselieten (dat zijn niet-Israëlieten die tot het Israëlitische geloof overgegaan zijn en ten tijde van de verdeling van het land in Kanaän zullen wonen), ontvangen geen erfdeel. Wel de kinderen die uit proselieten in Kanaän geboren zijn. Zij delen mee en ontvangen een aandeel in het gebied waar zij geboren zijn.

(Fisch, pagina 329 / Talmoed, Yevamos 24b / Zimmerli-2, pagina 532)

Uitleiding
Ezechiël 47 laat ons iets proeven van de wonderen van het toekomstige Messiaanse Rijk. Dat geldt voor ons, die het lezen, maar meer nog voor hen die het zullen meemaken. De overgang van de verschrikkelijke tijd van De Grote Verdrukking naar de gelukzalige maat-schappij, te dien dage, zal een nauwelijks te bevatten contrast scheppen voor hen die dat zullen meemaken. Daarin klinkt de echo van de profetie van Jesaja 44:6-8 (N.B.G.):

Zo zegt de HERE, de Koning en Verlosser van Israël, de HERE der heerscharen: Ik ben de eerste en Ik ben de laatste en buiten Mij is geen God. En wie is als Ik - hij roepe het uit en verkondige het en legge het Mij voor - daar Ik toch het overoude volk in het aanzijn riep; en hetgeen er in de toekomst gebeuren zal, mogen zij verkondigen. Weest niet verschrikt en vreest niet. Heb Ik het niet van oudsher doen horen en verkondigd? Gij zijt mijn getuigen: is er een God buiten Mij? Er is geen andere Rots, Ik ken er geen.