woensdag 23 december
Dit hoofdstuk spreekt over de afloop van de belegering van Jeruzalem door koning Nebukadnezar. Het eindigt met heilsbeloften die de Messiaanse tijd betreffen. Ezechiël is (in zijn visioen) ondertussen weer naar zijn woonplaats in Babylon, teruggekeerd. Hij zet nu zijn aanschouwelijke profetie voort.
Vrs1 Toen kwam het woord des Heren tot mij, zeggende:
Vrs2 Mensenzoon; gij die woont te midden van een opstandig huis dat ogen heeft om te zien, maar zij zien niet en oren heeft om te horen, maar zij horen niet, want zij zijn een opstandig huis.
Zoals ook al uit voorgaande hoofdstukken bleek wordt de kans op berouw en daarmee van een afwenden van de oordelen Gods, geheel uitgesloten. De geestelijke toestand van het volk van Juda is Godvijandig. Zij zijn opstandig en hebben aldus het Sinaïtische verbond eenzijdig verbroken.
Vrs3 Daarom zult u, Mensenzoon, voor uzelf de bagage van de ballingschap nu inpakken. Begeeft u vervolgens bij daglicht voor hun ogen op weg! Dan zult u voor hun ogen van uw plaats naar een andere plaats gaan. Misschien zullen zij het begrijpen, alhoewel zij een opstandig huis zijn.
Weer moet Ezechiël een profetie van God uitbeelden. In voorgaande hoofdstukken was dat de periode van de belegering van Jeruzalem. Nu is sprake van slotfase; dat is de val van Jeruzalem, de dood van koning Zedekia en de wegvoering van de resterende bevolking in ballingschap.
Vrs4 Zo zult gij uw eigendommen, overeenkomstig de bezittingen van een ballingschap, gedurende de dag en voor hun ogen naar buiten brengen. Dan zult gij in de avond voor hun ogen heengaan, als bij het uittrekken in ballingschap.
Ezechiël wordt gelast een minimale bagage in te pakken, alsof hij in ballingschap gaat. Deze profetie kwam in herinnering toen Joden opgepakt werden en naar concentratiekampen gestuurd en vergast.
Vrs5 Graaf u dan, voor hun ogen, door de omheining en breng het er doorheen
De omheining symboliseert de muur van de stad Jeruzalem. Toen namelijk duidelijk werd dat de stad zou vallen, vluchtte koning Zedekia met zijn getrouwen door een geheime opening in de stadsmuur.
Vrs6 Neemt het voor hun ogen op uw schouder en voer het uit tijdens de schemering. Bedek uw gezicht, zodat u het land niet zien kan, want Ik heb u tot een teken gemaakt voor het huis Israëls.
Het woordje het ziet natuurlijk op de persoonlijke bagage (eigendommen - vers 4).
Bedek uw gezicht: De Joodse traditie ziet dit als een uiting van schaamte, omdat Jeruzalem werd verwoest. Een betere verklaring is: De vluchtelingen waren waarschijnlijk koning Zedekia en zijn naaste dienaren. Er was de Babyloniërs veel aan gelegen hen op te pakken. Buiten de muren leefden, in een soort niemandsland, mensen die melaats waren of een andere besmettelijke ziekte hadden. Een deel van hen droeg een gezichtsbedekking die de open wonden en/of littekens bedekte. Door zich zo te vermommen werd controle voorkomen en kon men de kans op ontsnapping aanzienlijk vergroten.
Vrs7 Ik deed alzo precies zoals mij was bevolen. Gedurende de dag bracht ik mijn spullen (zoals die van een ballingschap) naar buiten. Toen, in de avond, groef ik mij met mijn handen door de omheining en in het schemerduister nam ik wat ik op mijn schouder droeg, mee naar buiten voor hun ogen.
Er wordt een beeld van een paniekachtige aftocht geschetst, want de profeet graaft zich met de handen door de omheining. Als er meer tijd is gebruikt je daarvoor gereedschappen.
Vrs8-9 En in de morgen kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende: Mensenzoon, werd u niet door het huis van Israël - het opstandige huis - gevraagd: wat bent u aan het doen?
De ongewone actie van de profeet lokt een logische vraag van de Joodse ballingen uit. God geeft antwoord en daarom wordt de stomheid van Ezechiël kort opgeheven.
Vrs10 Zeg nu tot hen: Zo spreekt de Soeverein Jahweh: deze speciale Godsspraak betreft de vorst in Jeruzalem en het gehele huis van Israël en zij die te midden van hen wonen.
De adressering van de Godsspraak is heel nauwkeurig. Het betreft koning Zedekia en alle Israëlieten die in Jeruzalem wonen en dat wordt vervolgens uitgebreid naar alle bewoners van het land (gehele huis), inclusief de vreemdelingen die onder hen wonen. Met de vorst wordt Zedekia bedoeld. Hij regeerde in plaats van koning Jojachin die door koning Nebukadnezar gevangen genomen was en naar Babel gedeporteerd (2 Koningen 24:17). Jojachin was rechtens koning van Juda. In zijn plaats stelde Nebukadnezar Zedekia als nieuwe koning aan. Hij kwam dus niet door erfopvolging op de troon, noch werd hij door een profeet van God tot koning gezalfd. De benoeming van Zedekia heeft in Gods ogen geen waarde. Daarom wordt hij geen koning maar vorst genoemd.
Vrs11 Zeg dit: ik ben u een teken; precies zoals ik deed, aldus zal het tot hen gedaan worden. Zij zullen als gevangenen in ballingschap gaan.
De aanschouwelijke profetie, dus het stukje toneel, dat de profeet opvoert, blijkt het einde van de belegering van Jeruzalem uit te beelden.
Vrs12 En de vorst die in hun midden is, zal het in de schemering op zijn schouder laden en hij zal vertrekken. Zij zullen in de muur graven om hem er doorheen naar buiten te brengen. Hij zal zijn gezicht zo bedekken dat hij het land niet met de ogen kan zien
Toen duidelijk werd dat Jeruzalem zou vallen, vluchtte Zedekia met zijn staf en lijfwacht door een nieuw gegraven gang onder de muur van Jeruzalem, vermomd als melaatsen (Zie: vers 6).
Vrs13 Dan zal Ik mijn net voor hem uitspreiden en hij zal gevangen worden in mijn strik. Ik zal hem naar Babylonië brengen, land van de Chaldeeën, maar hij zal het niet zien en daar zal hij sterven.
Zedekia kwam niet ver. Bij Jericho werd hij gepakt en naar Ribla gebracht, waar Nebukadnezar verbleef. Deze liet zijn zonen voor zijn ogen doden en Zedekia de ogen uitsteken. Hij werd naar Babel gevoerd, waar hij stierf. Conform de profetie zag hij het land van de Chaldeeën niet met eigen ogen.
Vrs14 En allen die rondom hem zijn, zijn staf en al zijn troepen, zal Ik naar alle windstreken verstrooien en Ik zal het zwaard achter hen trekken/opnemen.
Vrs15 Dan zullen zij weten dat Ik Jahweh ben, wanneer ze door Mij onder de volken uiteengedreven worden en Ik hen verstrooi door de landen heen.
Vrs16 Maar Ik zal een gering aantal mensen onder hen voor het zwaard, de hongersnood en de pest sparen, zodat - als zij al hun afschuwelijke praktijken erkennen mogen onder de volken, waar zij gaan - zij daar en dan zullen weten, dat Ik Jahweh ben.
Toen Jeruzalem gevallen was, werd vrijwel de gehele bevolking gedood. Van de bevolking buiten de stad werd een klein deel in ballingschap naar Babylon gevoerd (Jeremia 39:9) of vluchtte naar Egypte. Zij worden door God gespaard om te getuigen dat Jeruzalem door Goddelijk oordeel gevallen was.
Vrs17 Daarna kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:
Vrs18 Mensenzoon, beef, terwijl u uw voedsel eet en sidder van angst, terwijl u uw water drinkt.
Vrs19 Zeg ook tot het volk van het land: Zo spreekt de Soeverein Jahweh over de inwoners van Jeruzalem: In het land Israël zullen zij hun brood in vrees eten en hun water zullen zij in wanhoop drinken. Wegens dat - tengevolge van het geweld van elk van haar inwoners - zal haar land van alles in haar ontdaan worden.
Vrs20 En de steden die bewoond zijn zullen tot een woestenij worden. Dan zal het land verlaten zijn. Zo zult gij weten dat Ik Jahweh ben.
De oorlog eiste een verschrikkelijke tol. Rabbinale bronnen spreken van minstens 3 miljoen doden. Een minderheid werd in ballingschap gezonden of vluchtte naar Egypte. Wat overbleef in Judea was sterk verarmd. Over die rest werd Gedalja als gouverneur aangesteld. Deze werd door een groep nationalisten vermoord. Bevreesd voor de wraak van Nebukadnezar vluchtte de bevolking naar Egypte. Daarna was Judea vrijwel ontvolkt en verviel het tot een woestenij, zoals geprofeteerd was.
Vrs21 Toen kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:
Met vers 21 begint, heel verrassend, een perikoop die toekomstige zegeningen bevat.
Vrs22 Mensenzoon, wat is dat? Die bijzondere spreuk die, betreffende het land Israël, tot u komt, zeggende: De dagen, zij trekken voorbij en elk visioen blijkt zonder waarde.
Deze profetie spreekt over de ballingen, nadat Juda ten onder was gegaan.
De ballingen in Babylon en Egypte hoopten op terugkeer en herstel van het koninkrijk van Salomo. De profeten hebben dat immers voorzegd. Toen dat uitbleef verflauwde de hoop en richtte men zich in op
de harde realiteit. Men ziet de dagen voorbij trekken en er gebeurt niets. Fatalisme voert de boventoon.
Vrs23 Daarom: zeg nu tot hen: Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Ik zal aan deze bijzondere spreuk een einde maken en zij zullen die niet langer in Israël citeren. Voorwaar Ik zeg u ook: Ze zijn nabij, de Dagen en de vervulling van elk visioen.
Dagen is met een hoofdletter geschreven. Want deze profetie betreft niet een onbepaalde periode. Hier wordt gesproken over de vervulling van elk visioen. Dat is de stichting van het Messiaanse Rijk en de komst van de Messias. Het woord nabij duidt een vervulling onder voorwaarde. Die was een nationale bekering. Echter, toen Jezus op aarde kwam bleef die bekering uit en daarmee het Messiaanse Rijk.
Vrs24 Want dan zal het niet meer gebeuren dat enig leeg visioen of vleiende waarzegging in het midden van het huis van Israël gevonden wordt.
Deze profetie is natuurlijk op geen enkele wijze in het verleden te plaatsen. Er zijn altijd mensen geweest die ten onrechte beweerden visioenen van God te krijgen. Ook is de vleiende waarzegging niet uitgebannen, maar in feite een kind van onze tijd. De profetie ziet dan ook uit op het Messiaanse Rijk dat ook voor ons nog in de toekomst ligt. Dan pas wordt deze profetie vervuld. Zacharia spreekt daarover in vrijwel gelijke bewoordingen (Zacharia 13:4 NBG):
Te dien dage zal het geschieden, dat de profeten beschaamd zullen worden, ieder om de visioenen die hij profeteerde. Nooit meer zullen zij een harige mantel aantrekken om te misleiden.
Vrs25 Maar Ik, Jahweh, ja Ik zal het woord uitspreken dat Ik spreken wil. En dat zal vervuld worden en niet weer vertraagd. Want in uw dagen, gij opstandig huis, zal Ik dat Woord uitspreken en Ik zal het vervullen, zo kondigt de Soeverein Jahweh af.
De ondergang van Juda beëindigt het tijdperk van het Sinaïtische verbond. De oude beloften blijven echter staan. De eindhalte is dus bekend. Dat is de stichting van het Messiaanse Rijk.
De Hoogheilige kondigt nu aan dat er profetieën op komst zijn die de te volgen weg naar het heil aan- geven. Dat traject bestaat niet alleen uit data waarop belangrijke gebeurtenissen zullen plaatsvinden. Het gaat ook om voorwaarden die eerst vervuld moeten worden. Pas dan kan het Godsrijk aanbreken.
Vrs26 Voorts kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:
Vrs27 Mensenzoon: Zie! het huis van Israël, degenen die zeggen: Het visioen dat hij schouwt betreft zeer vele dagen, en: Hij profeteert over ver verwijderde toekomsten.
Na de ondergang van Juda hebben de ballingen de moed verloren. Hooguit ziet men een vervulling van de heilsbeloften in een ver verwijderde toekomst. Dat is dan ook hun grootste struikelblok. Ze bekeren zich niet en zien niet in verwachting uit en dat blokkeert de vervulling van de profetie.
Een constatering achteraf: Maar, zult u zeggen: heden weten wij dat het inderdaad zeer lang ging duren. Dat is echter een constatering achteraf. Als na de ballingschap de Joden massaal terug waren gegaan naar Kanaän en zich bekeerd hadden, waren Gods beloften zeker vervuld. (vrs23)
Maranatha!: We zien hier een duidelijke parallel met onze tijd. Ook wij leven met een belofte: De wederkomst van Christus (1 Thessalonicenzen 4:13-18). Die tekst sluit met een aansporing (vrs18): Vermaant elkander dus met deze woorden. Dat gebeurt nauwelijks. Zoals de Joden de heilsbeloften langzaam maar zeker vergaten, gebeurt dat ook in onze tijd. Voor veel christenen geldt: De dagen, zij trekken voorbij en elk visioen blijkt zonder waarde (vrs22). Dat moet anders: Maranatha! Jezus komt.
Vrs28 Daarom zo zeg tot hen: Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Niet langer zal enig woord van Mij vertraagd worden. Wat ik (ook) zeg, dat woord zal dan vervuld worden, zo kondigt de Soeverein Jahweh af. / Toen dit woord werd uitgesproken, werden Gods beloftes verankerd tot de kruisdood van Jezus Christus (en niet meer door menselijk falen vertraagd). Dat vertolken zowel Jeremia als Daniël. Zij leggen een deel van de toekomst vast, de vervulling van de profetie!
Wat is dat, het Woord (vrs25), waarvan gezegd wordt: dat zal vervuld worden en niet weer vertraagd? Dat klinkt heel definitief, alsof de toekomst vast ligt. En ..., in zekere zin is dat inderdaad het geval.
De 1e verankering: De heilsprofetieën van het Oude Testament richten zich op de vestiging van het Messiaanse Rijk. Dat is geen tijdstip dat vastligt in de geschiedenis, maar een goddelijke doelstelling die mede afhankelijk is van het gedrag van Gods volk. Zo zijn er momenten geweest, waarop die
doelstellingen gehaald hadden kunnen worden. We noemen dat: gestelde tijden (vers 23: de Dagen).
Zo’n gestelde tijd brak aan, toen Israël onder Jozua Kanaän binnentrok. Maar het deed niet wat God
verlangde en het beloofde rijk kwam er niet. Onder koning Salomo zag het er even naar uit dat het Godsrijk toen gevestigd werd. Maar Salomo en zijn volk vervielen tot zonde en het mislukte weer.
Israël ging ten onder en nu treft dat lot ook Juda. Waar blijft dan die beloofde vervulling? Wat wordt er dan vastgelegd? Het antwoord begint in Jeremia 29:10 (NBG): Want zo zegt de Here: Neen, als voor Babel zeventig jaren voorbij zullen zijn, dan zal ik naar u omzien en mijn heilrijk woord aan u in vervulling doen gaan door u naar deze plaats (= Jeruzalem) terug te brengen.
Met Jeremia 29:10 wordt het eerste ankerpunt gelegd. Het geeft een einddatum; namelijk als mijn heil- rijk woord aan u in vervulling zal gaan. Dat is de vervulling van de profetie over het Godsrijk. Heden weten we dat deze gebeurtenis niet plaatsvond, omdat het grootste deel van de ballingen niet terug keerde. Toen het Godsrijk, na de Babylonische ballingschap, niet gekomen was, werd de belofte naar de toekomst verschoven. De ‘grote’ zegen ging aan Israël voorbij. Daarop pleit de Engel des Heren (Zacharia 1:12-16) voor een ‘kleine zegen’. Die wordt verleend en zo ontstond er toch een soort Joodse staat in het land Kanaän. Dat was echter maar een schamel gebeuren. Bovendien bleef men vazal van het machtige Perzische rijk. Er was dus geen sprake van herstel van ‘Groot Israël’, zoals onder koning Salomo. Deze ‘beperkte’ zegening wordt de dag der kleine dingen genoemd (Zacharia 4:10).
Conclusie 1: Er is dus wel degelijk sprake van een verankering van de profetie. De 70 jaar van Jeremia 29:10 lagen vast. Na afloop van die termijn ontstond de mogelijkheid om het Godsrijk te verwerven. Het mislukte omdat men zich niet bekeerde en niet luisterde naar de profeten. Daarmee ging een gestelde tijd, ongebruikt, voorbij (vers 23).
De 2e verankering: Het toekomstige Godsrijk dat na de ballingschap had moeten ontstaan, was niet gekomen. Dus was er een nieuwe situatie ontstaan en weer komt er een profetie die de toekomst, wat betreft belangrijke heilsgebeurtenissen, vastlegt.
Nu echter is het de profeet Daniël die de profetie ontvangt. Deze bidt, gealarmeerd door het uitblijven van de vervulling van de profetie over het komende Godsrijk, de Almachtige indringend om erbarmen (Daniël 9:1-13). Daarop ontvangt Daniël de profetie van de 70 jaarweken (Daniël 9:24-27). Ook die profetie legt een aantal belangrijke punten in de heilsgeschiedenis vast. Nu over een veel langere periode, want de profetie loopt in eerste instantie uit op de komst en het sterven van Jezus Christus (de einddatum van de 69e jaarweek). Dat is een tijdperk van 69 x 7 = 483 jaar! In tweede instantie ziet de profetie nog verder, tot het einde der tijden, als de laatste jaarweek van Daniël in vervulling zal gaan.
(Weerd, De Verklaring van de Profeet Daniël, Deel 2, hoofdstuk 9, exegese)
De periode tussen de afloop van de 69e jaarweek en de 70e telt heden reeds ongeveer 2000 jaar en die periode ‘dijt’ nog steeds uit. Is dat verankeren? Jazeker, indien we het karakter van die profetie goed verstaan. Voor mensen gelden alleen harde data. De Eeuwige echter rekent met data én gebeurtenissen. Die hebben als ankerpunten in de geschiedenis dezelfde waarde. De 70e jaarweek kan daarom niet verbonden worden met enig jaartal. De vervulling is namelijk afhankelijk van bepaalde gebeurtenissen die aan die vervulling vooraf gaan en die voorvallen zijn ankerpunten, overeenkomstig de profetie van Ezechiël 12:23-28. Die gebeurtenissen zijn: 1. Een wereldwijze verkilling van de liefde. 2. De komst van de Antichrist. 3. De Opname van de Gemeente van Christus in de hemel (1 Thessalonicenzen 4:13-18) en 4. De Heilige Geest (Hij die weerhoudt) verlaat de aarde (2 Thessalonicenzen 2:7).
Kanttekeningen: Ze zijn nabij, de Dagen en de vervulling van elk visioen
In feite staat in Ezechiël 12:23 een geweldige Messiaanse profetie geschreven en die vervulling is op handen (nabij)! Daarover vinden we echter geen bericht in de Bijbel. Is dit een loze belofte? Beslist niet. Wij weten dat de profetie niet vervuld werd. Zelfs heden wachten we nog op de vervulling. We kunnen dus niet meer van nabij spreken en daarom lijkt het wel dat deze profetie onwaar is. Toch is dat niet het geval. Waar we hier tegen aanlopen, is een vervulling onder voorwaarde. Die voorwaarde was dat het gehele volk zich zou bekeren en naar Kanaän terug zou keren. Aan beide voorwaarden werd niet voldaan. Slechts een klein deel van de ballingen keerde onder Ezra en Nehemia terug uit ballingschap en de massale bekering van de Joden bleef uit. Zo verdween de vervulling van elk visioen naar de toekomst. De vervulling was nabij, maar werd niet verworven. De kans werd niet benut!
Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar: De Profeet Ezechiël 1 door G.A. van de Weerd.
Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.
Terug naar overzicht