woensdag 23 december
Ezechiël is een belangrijk boek. Wat de Brief aan de Romeinen voor christenen is - te weten het boek dat de plaats van de Gemeente van Christus in de heilsorde bepaalt - is Ezechiël voor de Joden. De profeet beschrijft in dit hoofdstuk een keerpunt in de heilsgeschiedenis. Dat is het moment waarop het verbond, dat eens tussen God en zijn volk op Sinaï gesloten werd, definitief terzijde wordt gesteld.
Met Ezechiël 4 begint de eigenlijke missie van de profeet. Samen met Ezechiël 5 en 6 zijn het doem- profetieën die de ondergang van Juda en Israël betreffen.
De profeet Ezechiël wordt opgedragen om symbolische handelingen te verrichten die de komende belegering van Jeruzalem uitbeelden. Dat is in de heilshistorie een belangrijk moment, want met de vernietiging van Jeruzalem werd ook de laatste binding met het voormalige Godsrijk – het Rijk van koning David en Salomo, doorgesneden. Het is het einde van een tijdperk.
Het opvoeren van aanschouwelijke profetie is geen ongewoon verschijnsel. In de Bijbel vinden we veel meer voorbeelden van een dergelijk profetisch handelen. Het diende ter versterking van de profetische boodschap en gaf daar een dramatisch accent aan. Het stukje toneelspel echter dat de profeet Ezechiël moet opvoeren, heeft bizarre kenmerken. Allereerst omdat de profeet op Gods bevel, behalve enige uitzonderingen, niet meer in staat is tot spreken (Ezechiël 3:26-27). Maar ook, omdat het ‘optreden’ zich uitstrekt over een zeer lange periode; 390 plus 40 dagen; dat is 430 dagen. En, ten derde, omdat hij gedurende die periode bijzonder onsmakelijk voedsel moet eten dat bovendien onrein was.
De langdurige en massale rebellie tegen God verbrak het Sinaïtische verbond. Dat onthief God van de beschermingsverplichting onder dat verbond. Zo werd Hij de vijand van zowel Israël als Juda. Niet omdat God van mening veranderd was, maar omdat men Hem had verlaten en zich tot andere goden had gewend. Aldus had Israël/Juda zich in het ‘vijandige kamp’ geschaard. De nationale schuld had een ‘point of no return’ bereikt. Eerst bij het Tienstammenrijk en ruim honderd jaar later bij Juda.
In feite was Israël/Juda Gods volk niet meer. De ‘acte van afstand’, waarin het tienstammenrijk (Israël) tijdelijk uit het verbond gezet wordt, vinden we in Hosea 1. De acte van afstand waarin Juda - als de laatste drager van het verbond - eruit gezet wordt, in het boek Ezechiël.
Het beëindigen van het Sinaïtische verbond verbreekt ook de band die Israël/Juda met het land Kanaän had. Wel bleven ze drager van de belofte dat eens de Messias zou komen. Daaraan gekoppeld was ook de profetie dat de twaalf stammen weer naar Kanaän zouden terugkeren. Maar de vervulling daarvan was afhankelijk van strikte voorwaarden. De breuk tussen God en Zijn volk heeft verstrekkende gevolgen. De Almachtige geeft de landheerschappij over Israël op en verlaat de tempel.
Zonder de Heerlijkheid des HEREN (Sjechina van Jahweh) blijkt de tempel maar een gewoon gebouw dat vernietigd kan worden. Dat gebeurt dan ook. Jeruzalem en de tempel worden totaal verwoest, evenals het land en de bevolking gedecimeerd. Daarmee komt er een einde aan het koninkrijk Juda en is het laatste onderdeel van het heilige Godsrijk verdwenen. Hoofdstuk 4 geeft de aanzet voor dat drama, want Ezechiël krijgt opdracht de verwoesting van de tempel en van Jeruzalem te profeteren.
Vrs1 Welnu, mensenzoon, neem een kleitablet tot u en leg dat voor u neer. Teken dan de stad Jeruzalem daarop.
Vrs2 Breng haar dan in staat van belegering en richt belegeringswerktuigen tegen haar op. Bouw tevens een helling tegen haar op en zet legerkampen tegen haar op. Stel dan rondom stormrammen tegen haar op.
De profeet Ezechiël vormt op Gods bevel uit een groot kleitablet een soort miniatuur-imitatie van de stad Jeruzalem. Daarvoor legt hij een helling van zand aan. Dat werd vaak tijdens een beleg gedaan als de stadsmuur te dik was om er een bres in te kunnen slaan, zoals in Jeruzalem. Daartoe bouwde de aanvaller onder een dak van schilden een aarden helling tegen de muur. Eenmaal op hoogte kon de vijand de stad binnentrekken. Zo viel ook Massada in de Joodse oorlog tegen de Romeinen.
Na de aarden wal vervaardigt hij nog belegeringswerktuigen, legerkampen en stormrammen en zo ontstaat een duidelijk beeld van de aanstaande belegering van Jeruzalem.
Vrs3 Daarop zult u een ijzeren bakplaat voor u nemen en u zult het als een wal van ijzer tussen u en de stad plaatsen. Keer vervolgens uw aangezicht in haar richting. Dan zal zij belegerd worden, zoals u haar belegeren zult en dit zal een teken zijn voor het huis Israëls.
Het panorama wordt voltooid met de plaatsing van een ijzeren bakplaat tussen Ezechiël en Jeruzalem.
Met deze handeling is het tafereel voor zijn profetisch optreden gereed. Het duidt de belegering van Jeruzalem door koning Nebukadnezar in 586 v. Chr. die het einde inluidde van het Koninkrijk Juda.
Keer vervolgens uw aangezicht in haar richting: Met deze woorden wordt bedoeld dat de profeet onderdeel van het tafereel wordt. Dus een rol vervult, wat in de volgende verzen bevestigd wordt.
Dan zal zij belegerd worden, zoals u haar belegeren zult: De symboliek is duidelijk. Het leger van Nebukadnezar zal een wal van ijzer rond Jeruzalem leggen, dus ondoordringbaar zijn.
Ja, u zult haar belegeren en dit zal een teken zijn voor het huis Israëls: Dat huis-van Israël duidt nu primair op Juda, maar eigenlijk wordt het gehele volk aangesproken, zo blijkt uit vers 6.
Vrs4 Wat u betreft, leg u neer op uw linkerzijde en plaats de zondeschuld van het huis Israëls daarop. Het getal der dagen dat u erop ligt zult u hun zonde dragen.
Ezechiël gaat pontificaal voor het gebouwde panorama liggen. Dat blijkt een symbolische houding waarin hij de zondeschuld van Israël moet dragen. Dat heeft hij uiteraard niet 24 uur per dag gedaan. Waarschijnlijk wordt het midden van de dag bedoeld (zie: vers 6). Het gehele tafereel doet bizar aan. Daar komt nog bij dat de profeet, behalve enige Godsspraken, niet tot spreken in staat was (Hoofdstuk 3:25-28). De symbolische handelingen zullen in het begin zeker groot opzien hebben gebaard onder de ballingen. Echter, de lange duur van het optreden van Ezechiël zal die belangstelling snel hebben doen verflauwen. En na zekere tijd zal men gedacht hebben de profeet niet goed bij z’n hoofd was en zullen de ballingen overgegaan zijn tot de orde van de dag.
Vrs5 Wat Mij aangaat: Ik heb u de jaren van hun zonde toegewezen, gelijk een getal in dagen: drie honderd negentig dagen. Alzo zult u de zonde van het huis Israëls dragen.
Meer dan een jaar – 390 dagen – moet Ezechiël periodiek op zijn linkerzijde liggen, vóór het miniatuur -panorama van de belegering van Jeruzalem. Dat symboliseert eenzelfde getal in jaren, waarin de zondeschuld van het huis Israëls is opgebouwd. Voor God is Jeruzalem dus nog steeds de hoofdstad van Juda én Israël, want de tempel was voor alle Israëlieten. De verwoesting van Jeruzalem gaat het gehele volk aan; Juda én Israël.
De zonde van het huis Israëls noemt de Bijbel ook wel de ‘zonde van Jerobeam’. Deze begon met de bouw van de heiligdommen in Dan en Bethel. De einddatum is waarschijnlijk het tijdstip van deze profetie of, wat er dicht bij ligt, de veldtocht van Nebukadnezar.
Zoals gezegd, wordt daarmee op de zonde van Jerobeam wordt geduid (1 Koningen 12:28-29). Koning Jerobeam was de eerste koning van het Tienstammenrijk. Hij vreesde de aantrekkingskracht van de tempel in Jeruzalem die in Juda lag. Dat was het land waar zijn rivaal Rehabeam regeerde, die Israël wilde heroveren om zo het rijk van zijn vader Salomo te herstellen. Om zijn onderdanen te weerhouden de tempel te bezoeken bouwde hij twee priestersteden, Bethel en Dan. Daar richtte hij heiligdommen in met een gouden stierkalf als te aanbidden medium. In naam werd God gediend, maar in feite was het afgodendienst. Deze listige combinatie van de dienst aan God die vermengd werd met heidense afgoderij, is van meet af aan door de profeten scherp veroordeeld.
Onder koning Achab en koningin Izebel werd de afgodendienst van Jerobeam vermengd met de Baälcultus die nog verfoeilijker was in Gods ogen. Na de ondergang van het tienstammenrijk bleef de cultus bestaan. Pas onder koning Josia werd de zuidelijke priesterstad Bethel verwoest, evenals de heiligdommen in Samaria (2 Koningen 23:15, 19 en 20). Toch werd daardoor de cultus niet uitgeroeid.
De tempel was voor alle twaalf stammen bedoeld en daarin waren ze nog steeds één volk. De bouw van de heiligdommen met de stierkalveren in Dan en Bethel was dan ook rebellie tegen God. Daarin werd de Almachtige feitelijk afgezworen. Toen het tienstammenrijk, Israël verwoest werd, waren er echter nog lang geen 390 jaren verstreken. Maar, hoewel het bestaan van de staat Israël eindigde, kwam er geen einde aan die specifieke afgodendienst (dus de zonde van Jerobeam). Niet iedereen was door de Assyriers gedood of in ballingschap weggevoerd. Ook de Samaritanen, een vermenging van Israëlieten en heidense volken, zetten de cultus voort (2 Koningen 17:28).
Het was koning Josia die de heiligdommen van Bethel afbrak. De andere heilige plaats, Dan, wordt niet genoemd. Dat bleef kennelijk bestaan. Dus tellen ook de jaren van de zonde van Jerobeam door. Op het tijdstip van deze profetie, zijn er ongeveer 390 jaar verstreken. Het is waarschijnlijk dat de troepen van koning Nebukadnezar, tijdens de oorlog die de ondergang van Juda en de verwoesting van Jeruzalem betekenden, tevens een definitief einde maakte aan deze cultus en zo deze profetie vervulde.
Vrs6 Nadat u dit zult volbrengen, zult u zich nogmaals neerleggen, nu op uw rechterzijde. Dan zult u de zonde van het huis van Juda dragen; veertig dagen, een dag voor een jaar. Ja, een dag voor elk jaar dat Ik u toewees.
Het woord dag (yôwm, vers 6) ziet op de ‘warme uren’ van de dag. Sommigen interpreteren dat als: bij daglicht, maar ‘het heetst van de dag’ is waarschijnlijk een betere vertaling. De veertig jaar van de zonde van Juda beginnen tijdens de regering van Manasse, de meest goddeloze koning van het Tweestammenrijk. De jaren van zijn zonde worden door Joodse rabbi’s op 22 gesteld. Daar komt bij: Koning Ammon 2 jaar, koning Jehojakim 11 jaar, koning Zedekia 5 jaar *, totaal 40 jaar. (Anderen zien de 40 jaar tijdens het leven van koning Manasse vervuld).
Sommigen trekken de conclusie dat, evenals in Numeri 14:33-36, ook hier de 40 jaar bedoeld zijn om een complete generatie, die verantwoordelijk zou zijn voor de ondergang van Juda, te elimineren. Daar geeft de tekst echter geen aanleiding toe.
* Het tijdstip van deze profetie viel in het 5e jaar van koning Zedekia. (Ezechiël 1:2)
Vrs7 Dan zult gij uw aangezicht en uw ontblote arm in de richting van de belegering van Jeruzalem keren en tegen haar profeteren.
De profeet moet de aandacht van de toeschouwers nadrukkelijk op het gebouwde panorama richten. Dat doet hij door er voortdurend naar te kijken en ernaar te wijzen. Deze houding is een typerende profetische actie die we, onder andere, ook in 2 Samuël 12:6 vinden. Het zal duidelijk zijn, dat hij zijn arm geen uren achter elkaar gestrekt hield, maar dat dit van tijd tot tijd gebeurde. Er wordt in dit hoofdstuk niet gezegd of de profeet in deze fase zijn stomheid onderbrak met een boodschap van God. In hoofdstuk 5, dat samen met dit hoofdstuk gelezen moet worden, blijkt dat inderdaad het geval.
Vrs8 En zie! Ik zal u met touwen binden, opdat u zich niet van de ene op de andere zijde kunt keren, totdat de dagen van uw belegering zullen zijn voleindigd.
Het is niet zeker dat er gebruik werd gemaakt van echte touwen. Evenals in hoofdstuk 3:24 kan deze tekst figuurlijk bedoeld zijn en in die vorm komt het veel meer voor in de bijbel. De strekking van de tekst is wel duidelijk. Ezechiël wordt verplicht om voor de volle periode van 390 plus 40 dagen, in de voorgeschreven periodes zo te blijven liggen alsof hij met touwen gebonden is.
Vrs9 Wat u aangaat: Neem tarwe, gerst, linzen, gierst en spelt tot u. Doe het in één voorraadpot. Dan zult u het verwerken tot brood voor uzelf, naar het getal der dagen dat u op uw zijde zal liggen; al de drie honderd negentig dagen, dat u het eet.
De wonderlijke samenstelling van het graan, waar de profeet z’n brood van moet bakken, is geen ongewoon verschijnsel in een belegerde stad. Als er honger ontstaat wordt er niet meer op kwaliteit gelet. Dan schraapt men alle restjes voedsel bij elkaar, ook onsmakelijk graan, wat normaal voor het vee bestemd is. De Talmoed beschrijft een experiment in de derde eeuw na Christus, waarin de genoemde granen gebruikt werden om een brood te bakken. Het resultaat smaakte echter zo smerig dat zelfs een hond het niet wilde aanraken. In Talmoedische literatuur wordt het daarom ook wel belegeringsbrood genoemd.
Vrs10 En hetgeen u van het u toegewezen voedsel zult eten, zal twintig sikkels in gewicht per dag zijn. Op vaste tijden zult u het eten.
Twintig sikkels is ongeveer 3 ons. Dat is een hoeveelheid per dag, die ontoereikend is en uiteindelijk tot de hongerdood leidt. Dat blijkt dus het lot van Jeruzalem te zijn.
Vrs11 Zo ook het water; u zult een afgemeten hoeveelheid drinken, een zesde hin. Op vaste tijden zult u het drinken.
Een zesde hin is een rantsoen van ongeveer 1 liter. Dat is veel te weinig in een warm land.
Vrs12 Wat betreft de gerstekoek die u eet; u zult hem voor hun ogen bakken met de uitwerpselen die uit de mens komen.
Het is duidelijk, dat Ezechiël van het karige rantsoen niet kon leven. Dat wordt aangevuld met gerste- koeken. Dat was een goedkoop brood (armenbrood) dat niet smakelijk was. De profeet krijgt, anders dan de belegerden in Jeruzalem, genoeg te eten. Echter, hij moet het brood op gedroogde, menselijke uitwerpselen bakken, wat de smaak ook al niet bevordert en het onrein maakt.
Vrs13 Voorts sprak God: Op deze wijze zal het volk Israëls eten. Hun voedsel zal onrein zijn te midden van de volken waarheen Ik hen verdrijven zal.
Het eten van gerstekoeken gebeurt buiten de periode, waarop de profeet de belegering van Jeruzalem uitbeeldt. Analoog daaraan zegt deze symbolische daad iets over het leven buiten Jeruzalem (en Juda) dus over dat van de ballingen, zowel die uit Israël als Juda. De ‘op mest gebakken gerstekoek’ (dat is onrein voedsel!) is een symbolische heen wijzing die iets zegt over de levensomstandigheden van het verstrooide Israël. De ballingen kwamen namelijk tussen de heidenvolken te wonen. Zo adopteerden zij noodgedwongen tevens hun manier van leven die geen rekening hield met de spijswetten en aten zij in feite daarom onrein voedsel.
Pas in een later stadium ontstonden grote joodse gemeenschappen die meer vrijheid gegund werden. In toenemende mate ging men zich aan Gods wetten houden, vooral voedsel- en reinigingswetten. Helaas was dat voornamelijk een vormendienst. Men verzuimde om zich voor God te verootmoedigen en zich te bekeren. En dat was de bindende voorwaarde, om de beloften uit het verbond te laten ontwaken: de komst van de Messias en zijn rijk.
Het is maar de vraag, of de toehoorders van Ezechiël alle handelingen begrepen. De profeet was stom, dus kon hij geen toelichting op de Godsspraken geven en zijn handelingen niet uitleggen. En van enige schriftelijke communicatie wordt niet gesproken. Het zal dus bij gebaren gebleven zijn.
Vrs14 Toen sprak ik: Niet alzo, o soevereine God. Zie toch; mijn ziel is nooit verontreinigd geweest. Ook at ik geen dood aas of iets dat door een dier verscheurd was. Vanaf mijn jeugd tot heden toe heb ik nooit onrein vlees in mijn mond gestoken.
Ezechiël was stom gemaakt en kon dus niet spreken. Hier spreekt hij echter wel. Kennelijk werden de instructies van deze profetie hem gegeven voordat hij stom werd gemaakt, dus in zijn huis (hoofdstuk 3:24). De tekst spreekt voor zich. De profeet Ezechiël gruwt van het idee, dat hij voedsel moet eten dat gebakken is op menselijke uitwerpselen en dus onrein is.
Vrs15 Toen sprak Hij tot mij: Zie! Ik sta u toe koeienmest te gebruiken in plaats van menselijke uitwerpselen. Dan kunt u daarop uw brood bereiden.
Mest van dieren wordt ook heden nog als brandstof gebruikt, voornamelijk in landen met een droog klimaat en in de woestijn.
Vrs16 Toen sprak Hij tot mij: Mensenzoon, zie Ik zal de voedselvoorziening in Jeruzalem afsnijden. Dan zullen zij in grote bezorgdheid gerantsoeneerd voedsel eten. Ook het water
zal gerantsoeneerd zijn, ja in wanhoop zullen zij drinken.
Het slot van de profetie begint met Mensenzoon. Dat is de aanspreektitel van de profeet Ezechiël waarin zijn goddelijke taakvoering doorklinkt. Hij staat aan de kant van God en profeteert tegen Gods vijanden. Dat is de bevolking van Jeruzalem/Juda, eens Gods eigen volk. Het is een oordeelsprofetie die geen hoop, maar slechts wanhoop biedt.
Vrs17 Want het zal gebeuren dat zowel voedsel als water schaarser zullen worden. Dan zullen zij met ontzetting vervuld worden en ieder zal de ander zien wegkwijnen vanwege hun zonde.
Langdurige ondervoeding en gebrek aan water doet mensen wegkwijnen. De oorzaak is ook duidelijk. Het gebeurt vanwege hun zonde.
Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar: De Profeet Ezechiël 1 door G.A. van de Weerd.
Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.
Terug naar overzicht