2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 15: Ezechiël 17 en 18

maandag 19 april

Inleiding Ezechiël 17

Weer bedient de profeet zich van een parabel (vers 3-10). Die verklaart hij in de verzen 12-21. Hij eindigt met toekomstprofetie (vers 22-24) die ook heden nog niet tot vervulling is gekomen.

v1  Voorts kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende: v2 Mensenzoon, verklaar een raadsel en (nog) een raadsel. Vertel de parabel nu! De gelijkenis over het huis Israël.

v3  Dan zult u zeggen: Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Dé grote arend met krachtige vleugels en lange slagpennen, vol in het verenkleed dat hem een veelkleurige pracht gaf, kwam tot de Libanon en greep zich vast in de wolkenhoge top van een ceder.

Nebukadnezar was machtigste koning onder de arenden (andere koningen). De krachtige vleugels en lange slagpennen duiden zijn grote macht – vol in het verenkleed dat hem een veelkleurige pracht gaf: de rijkdom van Babylon. Israël had als Gods Koninkrijk het middelpunt van de wereld moeten worden, maar wordt onder de macht van Nebukadnezar gebracht die uit het noorden kwam (Libanon).

 

v4  Hij brak de hoogste scheut af en droeg die weg naar het land van de koophandel, in de stad van de handelaars en plantte hem (daar).

Juda, onder koning Jojakim, was sinds 605 v. Chr. een vazalstaat van Babylon. Hij rebelleerde en sloot zich bij Egypte aan. Toen viel Nebukadnezar Juda binnen. Koning Jojakim stierf en werd opgevolgd door Jojachin die Jeruzalem overgaf. Jojachin (de hoogste scheut) werd in ballingschap gezonden (droeg die weg), naar Babel (stad van de handelaars), in het land Babylon (land van de koophandel).

Koning Jojachin werd in Babel geïnterneerd (en plantte hem (daar).

 

v5  Daarop nam hij uit het zaad van het land en deed het in vruchtbare grond. Hij nam daarvoor (een plaats) bij overvloedig water en plantte het als een wilgenscheut.

Nebukadnezar stelde een nieuwe koning aan over Juda; Zedekia, zoon van de vroegere koning Josia. Hij kreeg ruime vrijheid om zich te ontwikkelen, want Nebukadnezar had vertrouwen in de nieuwe vorst. Zedekia werd zelfs heerschappij over Edom, Moab, Amon, Tyrus en Sidon gegeven werd.

 

v6  Die sproot toen uit en ontwikkelde zich als een weelderig groeiende wijnstok - bescheiden van hoogte - en keerde zijn ranken tot hem. Maar zijn wortels, daaronder, bleven achter. Zo werd zij als een wijnstok. Zij maakte ranken en bracht lommerrijke takken voort.

Aanvankelijk ontwikkelde Juda zich voorspoedig onder koning Zedekia (ontwikkelde zich / weelderig groeiende). Juda bleef echter een vazalstaat. Daarom spreekt de tekst van bescheiden (= nederig) van hoogte. Juda diende de belangen van koning Nebukadnezar (keerde zijn ranken tot hem).

 

v7  Maar er was nog een arend die groot was, machtige vleugels had en een vol verenkleed bezat. Welnu, zie: de wortels van de uitverkoren wijnstok hongerden naar hém! Haar takken strekten zich naar hém uit, om voor haar water te krijgen voor de stukken grond waar zij geworteld was.

De tweede arend is de koning van Egypte, Farao Psammeticus II. Hij was niet zo machtig als Dé grote arend (vers 3), koning Nebukadnezar. De macht van Egypte verleidt koning Zedekia tot opstand om Juda zelfstandig te maken (de wortels ... hongerden). In 588 v.Chr. komt het tot openlijke rebellie (haar takken strekten zich naar hém uit) en verbreekt hij zo het verbond met Babylon.

 

v8  Toch was zij in goede aarde nabij overvloedig water geplant, om ranken te maken en vrucht te dragen en tot een prachtige wijnstok te worden.

Treurig memoreert de profeet dat de keuze van koning Zedekia fout was. Dit was niet de bestemming van Juda, zoals God door Jeremia had laten verkondigen, maar een eigenmachtige weg (Jeremia 27).

 

v9  Zeg! Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Zal zij gedijen? Zullen haar wortels niet worden uitgerukt en zal hij het niet van vruchten ontdoen, zodat het verdort? Al haar nieuwe uitgroeisels zullen verwelken. Dan zal het geen sterke arm vergen of veel volk om haar bij de wortels uit te trekken.

v10 Maar zie toch! Als zij overgeplant is, zal zij dan gedijen? Als de oostenwind haar treft, zal zij dan niet verdorren, wegkwijnen op de stukken grond waar zij groeide? Zij zal verdorren!

De nieuwe uitgroeisels zijn Edom, Moab, Amon, Tyrus en Sidon waar Juda op last van Nebukadnezar heerschappij over voerde. Zij ontvallen Zedekia (verwelken). Want als Nebukadnezar met een groot leger optrekt, is er geen sprake van gemeenschappelijk front.  Het is ‘ieder voor zich’.

 

v11 Ook kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:

v12 Spreek dan! Nu! Tot het opstandig huis: Weet u niet wat dit betekent? Zeg hen, ziet! De koning van Babylon ging naar Jeruzalem en voerde haar koning en haar edelen weg en hij nam ze met hem mee naar Babylon.

De tekst springt nu terug naar vers 4 als Jojachin naar Babel wordt gevoerd. Met hem werd een groot deel van de adel en de beste handwerkslieden in ballingschap gezonden (haar edelen).

 

v13 Toen nam hij (iemand) uit de Koninklijke familie, sloot met hem een verdrag en stelde hem onder een eed.

v14 Ook voerde hij de leiders van het land weg, om het koninkrijk zwak te maken, zodat het niet meer zou herleven. Door zijn verdrag te houden zou zij overleven.

Die iemand was Zedekia, een zoon van koning Josia. Hij zwoer Nebukadnezar een vazaleed in Gods naam (vers 19). Dat verleent het verdrag met Nebukadnezar een heel andere dimensie.

 

v15 Maar hij (de koning) rebelleerde tegen hem, omdat hij zijn gezanten naar Egypte zond, om voor hem paarden en een groot leger te verkrijgen. Zal hij slagen? Zal iemand die zoiets doet ontsnappen? Ja, zal hij het verdrag verbreken en toch ontsnappen?

Zedekia besluit de vazaleed te schenden. Hij zond in het geheim gezantschappen naar Egypte, om daar hulp tegen de Babyloniërs te werven. Farao Hophra (die Psammeticus opvolgde) was maar al te bereid het vuurtje van de opstand op te stoken. Daarop brak koning Zedekia met Babylon (zie: vers 6 en 7).

 

v16 Zo waar als Ik leef, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Voorwaar Ik zeg u: zeker niet! In het land van de koning - die hem koning maakte, wiens eed hij verachtte en wiens verdrag hij brak -, in het midden van Babylon, zal hij sterven.

Het verraad van Zedekia wordt door God scherp veroordeeld. De straf die hem opgelegd wordt komt tot op de letter uit, want Zedekia stierf in een gevangenis in Babel. Opvallend is dat de straf als een oordeel van God gezien wordt (Zo waar als Ik leef). Koning Nebukadnezar is slechts de uitvoerder.

 

v17 Ook zal Farao hem niet met een machtig leger en vele soldaten helpen in de oorlog, als een helling gebouwd wordt en de belegeringswerktuigen opgericht worden om vele levens te vernietigen.

v18 Ja, hij verachtte de eed door het verbond te verbreken. Daarom, zie! - Hij gaf zijn hand erop en deed toch al deze dingen -: Hij zal niet ontsnappen.

v19 Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Zo waarlijk als Ik leef, zeker zal Ik Mijn eed, die hij verachtte en Mijn verbond, dat hij brak, op hem doen neerkomen; op zijn hoofd.

Koning Nebukadnezar slaat het beleg om Jeruzalem. Nu niet om het te veroveren, maar om het te vernietigen). De Farao bleek onbetrouwbaar; hij deed slechts een halfslachtige poging Juda te helpen.  

Jeruzalem werd onneembaar geacht. De Babyloniërs bouwden echter een lange aarden wal die tegen de machtige muur werd opgeworpen. Toen die de hoogte van de muur had bereikt stroomde de vijand de stad binnen. De verwoesting van Jeruzalem was de vervulling van een Godsoordeel. Die stap had voor- komen kunnen worden, als Zedekia niet in opstand gekomen was en zijn volk zich bekeerd had. De opstand tegen Babylon was ook een opstand tegen God, want in Zijn Naam was de vazaleed gezworen.

 

v20 Zo zal Ik een net voor hem uitspreiden en hij zal gevangen worden in mijn strik. Dan zal Ik hem naar Babylon brengen en Ik zal daar over zijn trouweloosheid rechtspreken; want hij was Mij ontrouw.

v21 En al degenen die met hem vluchten, evenals zijn gehele troepenmacht, zullen vallen door het zwaard. Zij die overleven zullen verstrooid worden naar alle windstreken. Dan zult u weten dat Ik, Jahweh, gesproken heb.

Toen Jeruzalem viel, vluchtte Zedekia met zijn getrouwen via een geheime gang. Ze werden al snel gepakt (gevangen in mijn strik). Zedekia werd naar Ribla gevoerd waar koning Nebukadnezar hof hield. Daar werden Zedekia’s zonen voor zijn ogen gedood en hem de ogen uitgestoken. Hij sleet de rest van zijn leven als gevangene en stierf in Babel (2 Koningen 25:5-7).

De woede van Nebukadnezar over het verraad van Zedekia was groot. Hij richtte een enorme slachting aan. Veel Joden vluchtten, vooral naar Egypte, waar zij grote joodse gemeenschappen stichtten.

 

v22 Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Voorwaar Ik zeg u, Ikzelf, ja Ik zal van de scheut van de top van de ceder nemen en Ik zal (die) planten. Van de hoogste van zijn scheuten zal Ik een teer twijgje afbreken en Ik zal (die) planten op een hoge en verheven berg.

Na alle rampspoed verandert de toon. Er blijkt zegen in het verschiet. Die begint met een voornemen van God (Ik zeg u: Ikzelf, ja Ik) dat bevestigd wordt met een eed (Voorwaar). Dat voornemen is dat God zelf de scheut van de top van de ceder nemen zal nemen. Niet een scheut; de. Dat is de beste. De scheut wordt uit de top van de ceder genomen. De ceder duidt Jeruzalem als hoofdstad van Israël. De hoogste scheut is het beste van de boom: het Davidische koningshuis. Met de stamvader David had God een eeuwig verbond gesloten dat hem en zijn nazaten rechtens de troon van Israël toekwam (2 Samuël 7:16 en 1 Kronieken 17:12-14). Hier klinkt dan ook de machtige belofte van Jesaja 11:1 –

  Er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen.

Dat rijsje is Jezus Christus, de grote zoon uit het huis van David die koning over Israël zal worden.

 

v23 Op de berg van de hoogte van Israël zal Ik hem planten. Dan zal hij een loot voortbrengen en die zal vrucht dragen en opgroeien als een prachtige ceder. En allerlei soorten vogels, alles wat vleugels heeft, zullen in hem nestelen. In de schaduw van zijn takken zullen zij beschutting vinden.

v24 Zo zullen alle bomen van het veld weten dat Ik, Jahweh, ja Ik de grote boom neerhaal en Ik de kleine boom groot op laat groeien. Ik verdroog de groene boom en Ik laat de verdroogde boom gedijen. Ik, Jahweh, Ik sprak en Ik zal het doen.

De tekst spreekt van een berg en de hoogte van Israël. Dat is plaats van aanbidding; de berg Sion. Daar zal de laatste tempel verrijzen. Daar wordt een teer twijgje (vers 22) geplant – de Messias die loot zal vrucht dragen; het Messiaanse Rijk, waarvan de Messias koning zal worden. Alle mensen (allerlei soorten vogels) zullen in dat rijk gezegend worden. Alle machten van de wereld (alle bomen van het veld) zullen dan weten dat God over de gehele aarde regeert. Dat is nog toekomstmuziek. Maar eens, wellicht niet eens zo ver in de toekomst, zal die muziek in al z’n schoonheid klinken.

_______________________________________________________________________________________________________________________

 

Ezechiël 18:1-32 Een nieuwe Theologie voor Israël

Dit is het hoofdstuk van ‘de theologie na de val van Jeruzalem’. Dat is een nieuwe theologie, bestemd voor een volk zonder land; ballingen. Voor een volk dat de status van Gods eigen natie verloren heeft.

 

God gaf op de Sinaï tien geboden aan Mozes (Exodus 20). Dat waren de openingsregels voor een soort huishoudreglement voor Israël. Die wetten waren gericht op een heilige natie onder Gods leiding. Daar was het individu ondergeschikt aan het geheel. In de zegeningen die afhankelijk waren van het gedrag van Israël, deelden zowel gelovigen als ongelovigen. Echter, ook de straffen troffen gewoonlijk zowel de zondaars die het veroorzaakt hadden, als degenen die God naar behoren hadden gediend. In dat tijdperk stonden de profeten in dienst van het volk als geheel. Zij richtten zich primair tot de leiders van het land. Die waren, samen met de hogepriester, de uitvoerende arm van God, Zijn stadhouders op aarde. Toen het laatste restant van Gods Rijk op aarde (Juda) was verdwenen werd de oude taak van Gods profeten opgeheven. Er ontstond nu een nieuw soort profeet; de wachter over het huis Israëls (Ezechiël 3:16-21). Deze zag niet meer toe op het functioneren van het Godsrijk. Dat was er niet meer. Hij blikte naar de toekomst. Want na het verbreken van het Sinaïtische verbond viel Gods volk terug op een ouder verbond; dat aan Abraham. Dat stond nog overeind. Genesis 17:7-8 (NBG):

Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn. Ik zal aan u en uw nageslacht het land, waarin gij als vreemdeling vertoeft, het ganse land Kanaän, tot een altoosdurende bezitting geven, en Ik zal hun tot een God zijn.

De doelstelling is dat het ganse land Kanaän tot een altoosdurende bezitting van Israël wordt met God als koning (Ik zal hun tot een God zijn). Dat was eeuwen onder het Sinaïtische verbond geprobeerd, maar helaas mislukt. Dus viel Israël terug op deze oude belofte. En zoals de wachter op de muur van een stad uitkeek naar veranderingen die van belang waren voor de stad, kijkt de wachter over het huis Israëls uit naar de signalen die de komst van de Messias en zijn Messiaanse Rijk aankondigen. Die heilrijke toekomst moest worden voorbereid en daarvoor zijn nazaten van Abraham nodig die God met heel hun hart zullen dienen. Zij zijn immers dragers van de belofte - het verbond met Abraham (Genesis 17:7-8). Zij zijn de basis voor dat nieuwe rijk. Daartoe geeft Ezechiël leefregels die de weg naar de toekomst – de komst van de Messias en de stichting van het Messiaanse Rijk – moeten effenen.

 

v1  Weer kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:

v2  Waar bent u eigenlijk mee bezig? Gij, die een gezegde citeert - dat gezegde over het land van Israël -: De vaders eten zure druiven en de tanden van de kinderen zijn aangetast.

v3  Zo waar Ik leef, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Het wordt u niet toegestaan dit gezegde - die bijzondere spreuk in Israël - nog langer te citeren.

Dit gezegde betreft een bekend spreekwoord. Vaders eten zure druiven die slecht voor het gebit zijn. Indien de kinderen hen daarin volgens, dan worden zij aldus gestraft voor de fouten van de vaders. De ballingen wijten hun rampspoed niet aan eigen zondige levenswijze, maar zonden van de voorvaderen.

 

v4 Weet dit: Alle levende zielen behoren Mij toe. Zowel de ziel van de vader als de ziel van de zoon: Zij behoren Mij toe. Maar de ziel van degene van hen die zondigt, die zal sterven.

Dit vers spreekt over de bestemming van de mens in het hiernamaals. Zijn lichaam sterft, maar de ziel blijft over. Het sterven van de ziel van degene van hen die zondigt, duidt dus op verloren gaan.

 

v5  Neem nu een (willekeurige) man. Indien hij rechtvaardig is en hij handelt naar gerechtigheid en met fatsoen;

v6  Hij niet op de bergen, eet of zijn ogen opheft tot de afgoden van het huis Israëls; Hij zijn buurmans vrouw niet onteert, maar ook niet met een vrouw ligt gedurende de tijd van haar ongesteldheid;

v7  Hij niemand verdrukt, hij zijn pand voor een lening teruggeeft, hij geen buit (terug)steelt, hij zijn voedsel aan de hongerige geeft en hij de naakte kleding verschaft;

v8  Hij niet voor interest uitleent en tevens winstdeling neemt, zijn hand weerhoudt om verkeerd te doen, billijke rechtspraak pleegt tussen de ene mens en de andere;

v9  Hij mijn inzettingen volgt en hij zorgvuldig is in het houden van mijn wetten. Maar ook getrouw en rechtvaardig is: Tot leven zal hij leven, zo spreekt de Soeverein Jahweh.

In de voorgaande verzen wordt een rechtvaardig mens getekend. Joden noemen dat een Zaddik. Hem wordt toegezegd: Tot leven zal hij leven en dat duidt op zijn beloning na dit leven: de Zaligheid.

 

v10 Stel dat de vader een zoon krijgt, die roofzuchtig is, die bloed vergiet of soortgelijke dingen doet; - Ofschoon hij geen van deze dingen deed -

v11 Stel, dat deze wel op de bergen eet, of de vrouw van zijn buurman onteert;

v12 Hij de arme en behoeftige verdrukt, rooft veel buit, het pand niet teruggeeft en zijn ogen opheft tot de afgoden, afschuwelijke dingen doet;

v13 Hij leent voor interest en tevens een winstdeel neemt; Zal hij desondanks leven? Hij zal niet leven! omdat hij al die afschuwelijke dingen deed. Hij zal ter dood gebracht worden om te sterven en zijn bloedschuld zal op hemzelf rusten.

De zoon is het tegenbeeld van zijn vader; een verachtelijk mens. Zijn lichamelijke dood blijkt het voorportaal voor de ultieme straf. Hij zal in het laatste oordeel in de poel van vuur geworpen worden.

 

v14 Maar zie toch! Hij brengt een zoon voort en die ziet al de zonden die zijn vader pleegt. Ja hij ziet ze, maar hij handelt niet gelijk deze deed.

v15 Hij eet niet op de bergen, noch heft hij zijn ogen op tot de afgoden van het huis Israëls. De vrouw van zijn buurman onteert hij niet.

v16 Hij verdrukt niemand, eist het pand niet op, hij rooft geen buit, hij geeft zijn voedsel aan de hongerige en verschaft de naakte kleding.

v17 Hij weerhoudt zijn hand van de arme te nemen. Geen rente en tevens een winstdeel neemt. Hij houdt mijn wetten en hij volgt mijn inzettingen. Hij zal niet sterven voor de zonde van zijn vader. Tot leven zal hij leven.

v18 Zijn vader (echter) - Omdat hij tot afpersing overging, de buit van zijn broeder stal en deed wat kwaad was onder zijn eigen mensen -, Daarom ziet! Die zal sterven voor zijn zonde.

v19 Toch vraagt u: Waarom deelt de zoon niet in de schuld van de vader? Aangezien de zoon naar recht en gerechtigheid handelde en in al mijn inzettingen nauwgezet was en die hield: Tot leven zal hij leven.

De zoon van de derde generatie lijkt niet op zijn ontaarde vader, maar is een rechtvaardige, een Zaddik. Ezechiël doet een belangrijke theologisch uitspraak: De zoon is nooit verantwoordelijk voor de zonden van de vader. Ieder is individueel verantwoordelijk en moet zich persoonlijk verantwoorden voor God. Met uitzondering van Jezus Christus kan niemand de zonde van een ander dragen. Daarmee wordt het spreekwoord uit vers 2 ongeldig verklaard. Dat was een foute uitleg van Exodus 20:5. Daar staat:

Want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten.

Dit gebod wordt gewoonlijk zo uitgelegd dat het nageslacht voor de zonden van de vaderen gestraft wordt. Maar, dat wordt niet bedoeld. Dat blijkt wel uit Ezechiël 18. Er leefden vaak 3 tot 4 generaties in één huis of familiegemeenschap. In die context ontheiligt het zondige gedrag van de vader de hele familie die in dat huis woont. Daarom delen zij allen in de rampspoed die hij over dat huis afroept. Waarschijnlijk wordt daarom gesproken van het derde en/of vierde geslacht. Het duidt erop dat soms sprake is van drie, maar ook wel van vier geslachten in één huis. Dus: vader, zoon en grootvader of: vader, zoon, gootvader en overgrootvader (men trouwde immers op jonge leeftijd).

 

v20 De ziel van degene die zondigt, die zal sterven. De zoon zal niet delen in de schuld van de vader, noch zal de vader delen in de schuld van de zoon. De gerechtigheid van de rechtvaardige zal alleen hemzelf toebehoren en de goddeloosheid van de goddeloze zal tegen hém getuigen.

v21 Maar als de goddeloze zich afkeert van al zijn zonden, die hij pleegde en hij houdt al mijn inzettingen, hij tevens gerechtigheid en recht toepast: Tot leven zal hij leven. Hij zal niet sterven.

Hier lezen we, in een notendop, de theologie van Ezechiël 3. Het beschrijft de Koninklijke weg die de weg plaveit voor de komst van de Messias. Voor het individu is het tevens de weg ter zaligheid.

 

v22 Al zijn overtredingen, die hij pleegde, zullen niet meer tegen hem in herinnering gebracht worden. Vanwege de rechtvaardige daden, die hij deed, zal hij leven.

v23 Zal Ik, tot mijn genoegen, welgevallen hebben in de dood van de goddeloze? - Zo spreekt de Soevereine Heer: Nee toch? - Veeleer, dat hij zich afkeert van zijn wegen en leeft!

Vers 23 heeft sterke Nieuwtestamentische trekken, zoals in Mattheüs 9:13 en 1 Timoteüs 2:3-4.

 

v24 Maar als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid en hij zondigt overeenkomstig al de afschuwelijke daden die de goddeloze bedreef - als hij dat doet -; Zal hij dan leven? Al zijn rechtvaardige daden die hij deed zullen niet meer herinnerd worden. Vanwege zijn ontrouw, waarmee hij verraad pleegde en om de zonde die hij beging: daarvoor zal hij sterven.

De rechtvaardige die zich afkeert meent kennelijk dat hij zoveel krediet bij God heeft opgebouwd dat hij zich wel enige zonden kan permitteren. Dat getuigt van de diepste minachting voor de wet Gods. Dat is bewuste ontrouw, waarmee hij verraad pleegt. Ook hij gaat verloren.

 

v25 Toch zegt u: De weg van de Heer is niet recht. Hoor nu! O huis van Israël! Is dat niet Mijn weg? Is die niet recht? Uw wegen zijn niet recht!

Er sluipt een stuk ironie de tekst binnen. De gedachte dat God onrecht zou kunnen plegen is natuurlijk al absurd. Wij spreken niet met God op voet van gelijkheid. De Eeuwige maakt dan ook duidelijk dat het wel en wee van zijn volk Zijn zaken zijn; ook als het de kerk betreft. Het is immers Mijn weg?

 

v26 Als een rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid en hij bedrijft zonde, dan zal hij daarvoor sterven. Vanwege de zonde die hij bedreef zal hij sterven.

v27 Maar als de goddeloze zich afkeert van zijn goddeloosheid, die hij bedreef en hij handelt naar gerechtigheid en met fatsoen: dan zal hij zijn eigen ziel redden.

Het woord redden is gewoonlijk verbonden met een persoon of wezen dat in nood is. Dat schildert haarscherp de toestand van elk mens die God niet kent en in zonde leeft.

 

v28 Omdat hij dat in overweging neemt en zich afkeert van al zijn overtredingen die hij pleegde: Tot leven zal hij leven. Hij zal niet sterven.

v29 Toch zegt het huis van Israël: De weg van de Heer is niet recht. Zijn het niet Mijn wegen? Zijn zij niet recht, o huis van Israël? Zijn het niet uw wegen die onjuist zijn?

v30 Daarom zal Ik een ieder overeenkomstig zijn eigen wegen richten, o huis van Israël. Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Heb berouw! en keer u nu af van al uw overtredingen. Dan zal het voor u niet als een struikelblok der zonde zijn.

Een struikelblok der zonde. Dat is een onoverkomelijk struikelblok dat bewerkt dat de zondaar verloren gaat. Dat bewerkt de wet Gods die iedere mens buiten Jezus Christus onder het oordeel stelt.

 

v31 Bevrijd u van al uw opstandigheid die aan u kleeft en de overtredingen die u er voor pleegde. Verwerf u dan een nieuw hart en een nieuwe geest.

De Almachtige geeft hier geen vrijblijvende uitnodiging, maar vaardigt een dwingende opdracht uit (Verwerf u). De beloning is er ook naar, een nieuw hart en een nieuwe geest.

 

v32 Welnu, waarom zoudt gij sterven, o huis van Israël? Want Ik vind geen welbehagen in de dood van hen die sterven, zo spreekt de Soeverein Jahweh. Heb daarom berouw en leef!

Het is treffend hoe gedetailleerd de grondtekst spreekt. De weg naar rechtvaardigheid leidt voor het individu ten leven, zoals we reeds stelden. Collectief nageleefd effent het ook de weg voor de komende Messias en leidt het tot de stichting van het toekomstige Messiaanse Rijk. Dat zal een herleven van het volk Israël tot gevolg hebben en voorkomen dat het huis van Israël zal sterven.

Het hoofdstuk eindigt met een magistrale slotzin. Hier past dan ook een eerbiedig Amen.

 

Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar:  De Profeet Ezechiël 1 door G.A. van de Weerd.

 

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 15: Ezechiël 17 en 18