maandag 19 april
In christelijke Bijbels wordt Ezechiël 21:1-5 ook wel als vers 45-49 bij hoofdstuk 20 gevoegd. Wij volgen de Joodse indeling, omdat deze verzen bij hoofdstuk 21 horen, zoals veel exegeten bevestigen.
Vers 1-5 is in de NBV dus Ezechiël 20:45-49. Vers 6 is in de NBV vers 1; vers 6 is vers 2, enz.
Ezechiël 21 is onthullend. Het ondergang van Juda wordt belicht tegen toekomstig heil (vers 2-4, 15, 18,31,32). Het is een wenkende achtergrondschildering van wat had moeten zijn maar niet ontstond: het Messiaanse Rijk. Het zijn beelden die de lezer zal ontroeren. Ezechiël 21 geeft flitsen van het toekomstige Godsrijk; als Silo komt (Genesis 49:10). Dat schept een scherp contrast met de rampspoed.
v1 Toen kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:
v2 Mensenzoon, stel uw aangezicht in de richting van het zuiden en laat uw woorden nu naar het zuidwesten vloeien! Profeteer tegen het woeste woudland van het gebied, het verdroogde land.
Ten zuiden en zuidwesten van Jeruzalem vinden we het continent Afrika. De profeet spreekt in trance (laat uw woorden vloeien). Dat is geen profetie in de normale zin van het woord, dus het overbrengen van een boodschap van God. In dit geval spreekt de profeet direct met de ‘mond van God’.
v3 Dan zult u tot het woeste woudland - het verdroogde land - zeggen: Hoor nu het woord van Jahweh! Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Zie, Ik zal een vuur binnen u aansteken! Dat zal alle groene hout en alle dorre hout verteren. De alles verterende vlam zal niet worden gedoofd en geheel haar oppervlak zal erdoor verzengd worden, van het zuiden tot het noorden.
v4 En ieder mens zal zien dat Ik, Jahweh, het ontstoken heb. Het zal niet worden gedoofd.
v5 Toen zei ik: Ach, Soeverein Jahweh! Zegt men niet van mij: Hij spreekt in raadsels?
Het woeste woudland duidt Centraal-Afrika. Het verdroogde land de Sahara of ook de Arabische Woestijn. Tweede mogelijkheid is dat het woeste woudland zelf het verdroogde land is. Indien zo dan spreekt Ezechiël over geheel Centraal Afrika dat verdrogen zal en een prooi van het vuur wordt. Een dergelijke enorme brand is er nog nooit geweest. Die vinden we in de Eindtijd; Openbaring 8:7 spreekt erover. Vers 4 bevestigt dat het een ramp op wereldschaal is. Want ieder mens zal ervan weten.
v6 Het woord van Jahweh kwam tot mij, zeggende:
v7 Mensenzoon: Stel uw gezicht nu tegen Jeruzalem en laat uw woorden nu tegen de heiligdommen stromen. Profeteer ook tegen het land van Israël.
v8 Dan zult u tot het land van Israël zeggen: Zo spreekt Jahweh. Zie Ik ben tegen u! Ik zal mijn zwaard uit zijn schede trekken en de rechtvaardige en de goddeloze van u afsnijden.
v9 Ten einde de rechtvaardige en de goddeloze van u af te snijden, (juist) daarom zal mijn zwaard tegen alle mensen uit zijn schede komen, van zuid tot noord.
v10 Dan zullen alle mensen weten dat Ik, Jahweh, ja Ik mijn zwaard uit zijn schede trok. Het zal daarin niet weerkeren.
Ezechiël wordt opgedragen het oordeel uit te spreken. Dat doet hij in extase (vers 2), want hij spreekt met de ‘mond van God’; buiten zijn wil. God verklaart zich Israëls vijand. Het oordeel is dus niet meer gericht tot een groep overtreders, maar tot heel Israël, zowel de rechtvaardige en de goddeloze. Dit oordeel is de laatste maatregel onder het oude Sinaïtische verbond en treft daarom heel Israël. Daarna is sprake van een individuele verhouding tussen God en zijn volk. Dat wordt nu, als geheel, afgesneden van het land van Israël, Kanaän. Met nadruk herhaalt dit vers de mededeling van vers 8 nog eens. De ondergang van Juda en de verwoesting van Jeruzalem zijn geen bijverschijnsel van de Babylonische veldtocht naar het zuiden. Het is de doelstelling van die oorlog. Het is daarom dat Jeremia 43:10 profeteert: Zie, Ik ontbied mijn knecht Nebukadnezar. Want deze koning voerde een oordeel Gods uit.
Van zuid tot noord duidt het gehele land van Israël (vers 8). Het oordeel treft ook de resterende inwoners van het Tienstammenrijk. Ook zij hadden door hun goddeloosheid Gods toorn opgewekt.
De uitdrukking het zal daarin niet weerkeren heeft de betekenis: er zal geen genade zijn. Dat werd op gruwelijke wijze bewaarheid, want de slachting die koning Nebukadnezar aanrichtte, was een heuse holocaust. De Talmoed (Gittin 57b) citeert Rabbi Joshua ben Karcha daarover:
Een oude man uit Jeruzalem vertelde mij: In deze vallei doodde Nebuzaradan, de hoofd- slager, 211 myriaden (2.110.000) en in Jeruzalem doodde hij 94 myriaden (940.000).
v11 Daarom zult u zuchten, mensenzoon. Met een gebroken hart en onder bitter leed zult u zuchten voor hun ogen.
Het oordeel over Israël/Juda en Jeruzalem is een dieptragisch gebeuren. Het Sinaïtische verbond is verbroken; het heilig experiment mislukt. Gods naam wordt zo in diskrediet gebracht in de ogen van de heidenvolken, want het was immers Zijn volk. Dus is de ondergang van Juda ook de nederlaag van God die in hun ogen het onderspit delft tegen hun afgoden. Daarnaast wordt een Goddelijke heilsweg onderbroken die tot de stichting van het Messiaanse Rijk had moeten leiden. Daarin zou niet alleen Israël, maar de gehele wereld gezegend worden. Daarom beveelt God de profeet om rouw te bedrijven.
Wij, mensen, rouwen achteraf, na een fatale gebeurtenis. Voor de Almachtige, wiens Geest heden, verleden en toekomst overspant, is de beslissing gelijk aan de gebeurtenis. Dat zal tegenstrijdige gevoelens in de profeet Ezechiël losgemaakt hebben. Voor hem was het nog onvervulde toekomst en dat gegeven legt ons, mensen, emotionele beperkingen op. De gebeurtenis zelf is nog onrealistisch.
v12 En het zal geschieden als men u de vraag stelt: Om welke reden zucht u? Dat zult u zeggen: Vanwege het nieuws dat komt. Dan zal elk hart wegsmelten, alle handen zullen verslappen, elke geest zal versagen en alle knieën zullen bewaterd worden. Zie toch! het is in aantocht en zal zeker geschieden, zo spreekt de Soeverein Jahweh.
Het uiterlijke misbaar van de profeet Ezechiël leidt, uiteraard, tot reacties van toeschouwers in zijn woonplaats. Men zal hem gevraagd hebben, waarom hij zo’n diep verdriet toonde. Bij uitzondering krijgt hij nu van God toestemming om te antwoorden. Dat kon hij voordien niet, want het vermogen tot spreken (behalve woorden van God) was hem afgenomen. Het nieuws is waarschijnlijk de ondergang van Jeruzalem. Dat is nog niet gebeurt maar wordt door Ezechiël als feit voorzegd aan de ballingen.
v13 Ook kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:
v14 Mensenzoon, profeteer nu! Dan zult u zeggen: Dit zegt de Heer: Spreek, o zwaard! Het zwaard is scherp gemaakt en ook gepolijst.
Als een zwaard in gebruik was geweest diende het weer geslepen te worden. Men kon in die tijd ijzer niet goed harden, dus werd het snel stomp. Ook roestte het ijzer en dan werd het oppervlak van het zwaard ruw. Dat was een probleem, want alleen een gepolijst zwaard was gemakkelijk uit een lichaam te trekken als de tegenstander doorstoken werd. Het polijsten van een zwaard, om het zo glad mogelijk te maken, was dus van levensbelang voor de zwaardvechter. Vers 14 omschrijft dus het gebruiksklaar maken van een zwaard, voordat de zwaard- vechter de oorlog inging. Het wordt nog niet gebruikt.
v15 Daarom, ten behoeve van de slachter, ja, om te slachten is het gewet. Daarom, opdat het zou flitsen, is het gepolijst. Echter, zullen wij ons daarover verheugen?
Het zwaard is gereed voor de slachter en dat is koning Nebukadnezar. Het oordeel is aanstaande.
v16 De scepter van mijn Zoon - die alle hout veracht -, Die bestemde het om te polijsten en het ter hand te nemen. En dat zwaard? Ja dat is ook gescherpt en gepolijst, ten einde het gereed te maken voor de hand van de slachter.
De tekst verwijst naar Ezechiël 19:11. De spreker is God. Mijn Zoon, dat is voor veel exegeten het volk Israël. Maar, daar is onjuist. Een scepter behoort een koning toe. Het is dus een persoon die hem draagt, geen volk. Die persoon is de komende Messias, mijn (= Gods) Zoon. Het is zijn erfdeel dat hier, althans voor een lange periode, te gronde gaat. Zijn erfdeel? Zeker, want Hem is de heerschappij over Israël en de aarde beloofd, Genesis 49:10 (NBG):
De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo* komt en Hem zullen de volken gehoorzamen. (* De Messias)
Daniël 2:14, Grondtekst (van de Weerd, Daniël 2, pagina 90-91) zegt het zo:
Aan Hem werd de autoriteit gegeven en de glorie en de koninklijke macht. En alle volken, natiën
en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwigdurende die niet voorbij zal gaan en Zijn
koninkrijk zal nooit verwoest worden.
Als Ezechiël spreekt van die alle hout veracht, dan duidt dat de scepters van alle andere heersers van de aarde, omdat zij aan Hem onderhorig zullen zijn. Het is onvervulde profetie die ziet op de Eindtijd.
v17 Schreeuw het maar uit en weeklaag mensenzoon! Want het (zwaard), ja dat is tegen mijn volk gericht. Het is tegen alle vorsten van Israël die aan het zwaard overgeleverd worden, samen met mijn volk. Sla u daarom op de borst!
v18 Voorwaar Ik zeg u: de beproeving komt, - Zo spreekt de Soeverein Jahweh - en wat dan? Als ook de scepter, die versmaad wordt, niet in stand blijft?
Er waren Juda vaker grote rampen overkomen. Maar dan was er toch altijd een koning uit het huis van David beschikbaar. Nu niet meer. Met Zedekia verdwijnt de laatste koning van de Davidische lijn.
Kandidaten kwamen er wel: Gedalja (Jeremia 39:14) en Zerubbabel (Zacharia 4:6 en 7). Zij faalden echter en legden zich bij de bestaande situatie neer. Pas met de geboorte van Jezus Christus diende zich een kandidaat aan die wel het koningschap claimde. Helaas, de Joden wezen Hem af en zo wachten ze tot op de huidige dag op de Messias, als Hij zijn rechtmatige plaats als koning van Israël zal innemen.
Door langdurig en zwaar te zondigen verspeelde Gods volk het recht op de scepter. Door voortdurend goddeloos te handelen werd de scepter door hen versmaad en bleef daarom niet in stand.
v19 Wat u betreft, mensenzoon, gij zult handenwringend profeteren. Laat het zwaard dan tweemaal slaan. De derde keer als het zwaard van de slachters, want het is het zwaard van de grote slachter die hen omsingelen zal.
De eerste en tweede slag vinden we in Ezechiël 5:12 beschreven: Een derde deel van u zal door de pest sterven of door hongersnood in uw midden omkomen. Het (tweede) derde deel zal vallen door het zwaard dat rondom u is. En het (laatste) derde deel zal Ik verstrooien naar alle windstreken en Ik zal het zwaard achter hen trekken. De derde slag is het zwaard van de grote slachter, die hen omsingelen zal. Dat gebeurde bij de val van Jeruzalem, toen de bevolking systematisch werd afgeslacht.
v20 Opdat het hart zal smelten en er veel gevallenen mogen wezen aan al hun poorten waar Ik een zwaardslachter plaatste.
Het leger van koning Nebukadnezar belegerde de Jeruzalem. Egypte had een zwakke poging tot ontzet gedaan en voor korte tijd waren de Babyloniërs weggetrokken (Jeremia 37:11). Toen de Egyptenaren verslagen waren, kwamen ze terug. De militaire macht van Juda zonk in het niets vergeleken bij die van het Babylonische leger. Slechts de machtige muren van Jeruzalem gaven de inwoners hoop dat koning Nebukadnezar het op zou geven. Echter, de Babyloniërs namen de risico niet om die muren te bestormen. Met sinistere doelmatigheid werden hoge plateaus opgericht, waarvandaan men de muren kon beschieten. Toen de verdediging verzwakt was en de hongersnood vele doden had geëist, richtte men een enorm talud op. Dat was een helling (vers 27) die een soort weg ‘over de muur van Jeruzalem’ vormde. Dat deed het hart van de inwoners smelten. De stad viel en een ongehoorde slachting begon.
v21 Wee! (het zwaard) dat gemaakt is ter slachting, dat flikkert gelijk de bliksem. Houw maar raak! Ga rechts! Keer om! Ga links! Waarheen ook uw aangezicht is heen gekeerd.
v22 Dan zal ook Ik, ja ook Ik, Mijzelf in de handen wringen en Ik zal mijn wraak laten luwen. Ik, Jahweh, Ik sprak.
Het is verbazingwekkend dat sommige exegeten hier een ‘handen klappend’ God zien. Alsof Hij er genoegen in schept dat Juda zo lijdt. Dat is zeker niet het geval, zoals uit Ezechiël 18:17 blijkt. De uitdrukking duidt een ‘handenwringen vanwege groot verdriet’. Het is de vraag, of we Gods verdriet in menselijk perspectief mogen zien. Ezechiël 20 laat er namelijk geen twijfel over bestaan dat God zijn woede nog beteugeld omdat Hij zijn Naam wil ontzien. De ondergang van Israël/Juda was, in de ogen van de heidenvolken, tevens een nederlaag van de ‘God van Israël’. Als we dat meewegen dan betreft het verdriet van God niet de bevolking. Die had de straf meer dan verdiend. ‘Gods verdriet’ vinden we in het gevolg van de ondergang van Israël/Juda. Want daarmee wordt de vestiging van het Messiaanse Rijk naar de toekomst verschoven. De uitvoering van de Raad Gods wordt hier gefrustreerd!
v23 Weer kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:
v24 Wat u betreft, mensenzoon, baken nu twee wegen voor uw af, waarover het zwaard van de koning van Babylon kan komen. Laat die in hetzelfde land beginnen. Maak een wegwijzer bij de aftakking om een weg naar de stad te maken.
v25 U zult een weg afbakenen die het zwaard kan nemen tegen Rabba, van de zonen van Ammon en tegen Juda, tegen het versterkte Jeruzalem.
v26 Want de koning van Babylon zal halt houden bij de splitsing van de weg, bij de overgang naar de twee wegen, om een voorteken te zoeken. Voor dat voorteken zal hij het lot werpen met de pijlen. Hij zal de afgoden raadplegen en hij zal de lever laten onderzoeken.
v27 In zijn rechterhand zal hij het lot van Jeruzalem nemen - dat de stormrammen laat opstellen, dat de mond opent die tot de slachting leidt, dat het geluid van de strijdkreet doet opklinken, dat de stormrammen laat opstellen tegen de poorten, dat een helling laat bouwen, dat de belegerings-werktuigen doet oprichten.
v28 En het zal geschieden, dat het in hun ogen een bedrieglijk teken zal zijn - degenen die hem trouw gezworen hadden. Echter hij zal zich de schuld herinneren, opdat zij gevangen genomen worden.
v29 Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Omdat de schuld aan u in herinnering gebracht zal
worden, door openhartig over uw opstandigheid te zijn en uw overtredingen in al uw handelingen onthuld zullen worden, omdat u daaraan herinnerd zal worden, zult u door de hand (van Nebukadnezar) gevangen genomen worden.
De splitsing van de weg vinden we in het Jordaandal ter hoogte van Jericho. Daar moest Nebukadnezar beslissen of hij rechtdoor zou gaan, naar Rabbah (Ammon) of af zou buigen naar Jeruzalem. Die keuze laat hij bepalen door heidense rituelen. Dat deed men bijvoorbeeld door pijlen blind af te schieten en naar gelang ze vielen, de beslissing te nemen. Daarnaast liet hij priesters de lever onderzoeken. Zo dacht men de wil van de goden te peilen. Koning Nebukadnezar is kennelijk niet overtuigd. Vers 28 echter spreekt van een delegatie van Juda die Nebukadnezar moet overhalen om Juda niet aan te vallen. Het heeft er alle schijn van dat hun bezoek Nebukadnezar in woede doet ontsteken, vanwege het verraad van Juda (hij zal zich de schuld herinneren). Dat juist die delegatie hem doet besluiten Jeruzalem te kiezen. Dan geeft hij het fatale bevel (dat de mond opent die tot de slachting leidt).
v30 En u, o onheilige, goddeloze vorst van Israël, wiens dag is gekomen op het tijdstip dat de bestraffing zijn climax kreeg,
Die climax is de val van Jeruzalem. Zedekia vluchtte met zijn dienaren en familie. Al bij Jericho werd hij gegrepen. De soldaten brachten hem naar Ribla, de tijdelijke residentie van Nebukadnezar (2 Koningen 25:5-7). Zijn zonen werden voor zijn ogen gedood. Daarna werden Zedekia de ogen uitgestoken en werd hij op transport gezet naar Babel, waar hij na korte tijd in de gevangenis stierf.
v31 Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Neem nu de tulband af! en verwijder de kroon nu! Het één noch het ander. De nederige zal verhoogd worden en de verhoogde zal tot lage staat gebracht worden.
De tulband typeert het hogepriesterschap, de kroon het koningschap. Ze worden Israël afgenomen. Israël/Juda gaat een nieuw tijdperk in, waarin geen collectieve relatie tot God meer bestaat, maar een individuele. Daarin is iedereen gelijk, dus wordt de nederige verhoogd en de verhoogde zal tot lage staat gebracht (de koning en de hogepriester). Uiteindelijk zullen kroon en tulband hersteld worden, dan in de persoon van Jezus Christus, zoals Zacharia 6:12-13 profeteert. De grondtekst zegt het zo:
Zo spreekt de Here der heerscharen. Aanschouw de man, wiens naam is spruit. Dan zal Hij uitspruiten vanuit zijn plaats en Hij zal de tempel des Heren bouwen. Maar Hij: Hij zal de tempel des Heren bouwen en tevens met majesteit bekleed worden, want Hij zal bezit nemen van zijn troon en daarop heersen. Ook zal Hij priester zijn op zijn troon en tussen die twee bedieningen zal harmonie bestaan.
v32 Omkeer, omkeer. Tot een omwenteling zal Ik het maken. Het zal niet hersteld worden, totdat Hij komt aan wie het rechtens toebehoort. Aan Hem zal Ik het geven.
Die omkeer is De Grote Verdrukking, waaruit het Messiaanse Rijk zal ontstaan. Dan zal Jezus Christus koning op aarde worden. Mensen kunnen dat niet bewerken; het is Gods werk (Tot een omwenteling zal Ik het maken). Hij zal zijn Zoon de heerschappij geven die Hem rechtens toebehoort (Jesaja 9:6).
v33 Wat u betreft, mensenzoon, profeteer nu! Dan zult u zeggen: Dit zegt de Soeverein Jahweh over de zonen van Ammon en over hun beledigingen. Voorts zult u zeggen: Zwaard, o zwaard, dat ter slachting getrokken is, dat gepolijst is om te verteren, zodat het weerlicht.
v34 Ondanks dat men visioenen over u zag die leugenachtig waren en bedrieglijke waar-zegging over u deed, zult u op de nekken van de goddelozen die gedood worden, gelegd worden, wier dagen zijn aangebroken op het hoogtepunt van de bestraffing.
v35 Keer terug tot uw schede. In de plaats, waar u werd geschapen, in het land van uw voorgeslacht zal Ik u richten.
v36 Dan zal Ik mijn wraak op u uitstorten; met het vuur van mijn toorn tegen u blazen. En Ik zal u in de hand van meedogenloze mensen geven, die bekwaam zijn in vernietiging.
v37 U zult brandstof zijn voor het vuur. Uw bloed zal in het midden van het land gevonden worden en u zult niet meer herinnerd worden; want Ik, Jahweh, Ik sprak.
Ammon speelde een verraderlijke rol. Oorspronkelijk namen zij deel van de opstand tegen Babylon (Jeremia 27:1-3) en was het bondgenoot van Juda. Echter zij verzaakten dat bondgenootschap en sloten zich aan bij de Babyloniers, waar zij troepen aan leverden. Gods wraak over Ammon is als een vuur dat in een bos woedt en alles verteert. Want dat is de strekking, totale vernietiging. En de uitvoerder van dit goddelijke gericht is, ook hier, koning Nebukadnezar. Het is tekenend dat na dit voorval, in de Bijbel niets meer over het volk der Ammonieten wordt vernomen.
Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar: De Profeet Ezechiël 1 door G.A. van de Weerd.
Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.
Terug naar overzicht