maandag 19 april
Ezechiël 23 is een allegorie die twee vrouwen handelt, Ohola en Oholiba, waarmee Jeruzalem (Juda) en Samaria (Israël) bedoeld worden. Ze zijn ‘getrouwd’ met God, maar worden Hem ontrouw en vervallen tot een liederlijke levenswijze. Dit hoofdstuk kenmerkt zich onthullend taalgebruik en soms klinken er woorden, die we liever zouden willen vermijden. Rabbi Josef Breuer zegt daarover:
We worden geschokt door de nietsontziende verklaring over de meest lompe vormen van wellust, waarvoor we niet zijn voorbereid door voorgaande ontmoetingen met de taal van de Bijbel; heilige taal, die gewoonlijk zo voorzichtig is elk contact met het bezoedelde en onzuivere te mijden. Het is alsof de profeet begreep dat de tijd gekomen was waarin de enige hoop om de mensen te bereiken, lag in het wegscheuren van de verzachtende lagen van aangenaam taalgebruik en hen bruut bloot te stellen aan de diepten van hun verwording.
v1 Nogmaals kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:
v2 Mensenzoon, er waren eens twee vrouwen, dochters van dezelfde moeder.
Met dezelfde moeder wordt de moeder van Lea en Rachel bedoeld; de vrouwen van aartsvader Jakob.
v3 Zij werden hoer in Egypte - ja, vanuit hun jeugd lieten zij zich al in met prostitutie. Het was daar dat haar borsten werden betast en daar streelde men haar maagdelijke tepels.
v4 Hun namen nu waren: Ohola, die de oudere was en Oholiba, haar zuster en zij behoorden Mij toe. Voorts baarden zij Mij zonen en dochters en hun namen waren: Samaria (Ohola) en Jeruzalem (Oholiba).
De woordbetekenis van Ohola (= haar eigen tent) is veelzeggend. Samaria bouwde zijn eigen heilig- dom, namelijk de afgodendienst in Bethel en Dan. Die staat bekend onder de naam de zonde van Jerobeam en werd Israël zwaar aangerekend. Ohola was de oudste, want het tienstammenrijk was de erfgenaam van het rijk van Salomo. Vandaar dat het de oorspronkelijke naam behield. Oholiba betekent mijn tent is in haar en dat duidt de tempel waar God woonde.
v5 Terwijl zij nog steeds Mij toebehoorden, begaf Ohola zich in de prostitutie, want zij hunkerde naar haar minnaars, naar de strijders van Assyrië;
v6 Gardisten, die in blauw purper gekleed zijn, bevelhebbers en (hun) officieren, knappe jonge mannen, allen bereden cavaleristen, ruiters te paard.
Israël werd geïmponeerd door Assyrië en vertrouwde meer op menselijke macht dan op een onzichtbare God. De strijders van Assyrië zagen er geweldig uit en werden onoverwinnelijk geacht. Niemand hield er rekening mee dat ooit enig volk Assyrië zou kunnen bedreigen. Hun edelen, die ook officier in het leger waren, toonden grote rijkdom door hun kleding (blauw purper) en de rijk versierde paarden. Het was een machomaatschappij, waarvan de elite een oogstrelende indruk maakte.
v7 En zij richtte haar hoererijen op hen, de keur van de zonen van Assyrië, ja, ieder van hen. En met elkeen waar zij haar wellust op richtte, alsmede met al hun afgoden, verontreinigde zij zichzelf.
v8 Zij gaf de prostitutie niet op die zij in Egypte begon, toen men gedurende haar jeugd met haar sliep. En zij (de zonen van Assyrië), zij streelden haar maagdelijke tepels en stortten hun wellust op haar uit.
v9 Daarom gaf Ik haar in de hand van hen, die haar beminden. In de hand van de mannen van Assyrië, waarnaar zij hunkerde.
Ondanks de seksuele relatie tussen Assyrië en Israël, waar de Assyrische afgodendienst en het vazalschap aan Assyrië mee bedoeld worden, ontstaat er geen gelijkwaardig partnerschap. Integendeel, de Assyrië ontpopt zich als een brute veroveraar die het Tienstammenrijk vernietigde (2 Koningen 17).
v10 Zij echter, ja zij, hebben haar naakt uitgekleed. Haar zonen en dochters namen zij weg en haar doodden zij met het zwaard. Zo werd zij tot een spreekwoord onder de vrouwen, evenals de straffen die haar opgelegd werden.
Het Sinaïtische verbond hield tevens een onverbrekelijke band tussen het land Kanaän het volk Israël in. Vandaar de term moederland in Ezechiël 7:2a. Als dan gesproken wordt over hebben haar naakt uitgekleed, dan betreft dat volk én land. Kanaän werd ontdaan van haar kleren, dat is de ‘aankleding’ van het land; grondgebied, inwoners en gebouwen. Zo verdween Israël (doodden) uit de gewijde geschiedenis en tot op de huidige dag is dat deel van Gods volk onzichtbaar voor ons.
v11 En haar zuster, Oholiba, zag dat. Toch verloederde haar wellust meer dan die van haar en haar hoereren meer dan de hoererij van haar zuster.
De ondergang van het tienstammenrijk, Israël, was een Goddelijke waarschuwing aan het adres van Juda. De ramp had echter geen corrigerend effect, integendeel, want koning Achaz, die in die periode Juda regeerde, deed het volk meer en zwaarder zondigen dan zijn voorgangers (2 Koningen16:3-4).
v12 Naar de mannen van Assyrië hunkerde zij: - bevelhebbers en (hun) officieren; krijgslieden in vol ornaat; cavaleristen, ruiters te paard - allen knappe jonge mannen.
Oholiba (Juda) kocht militaire hulp van Tiglath-Pileser, de koning van Assyrië, tegen de coalitie van Syrië en Israël die Juda was binnengevallen (2 Koningen 16:7). Na de nederlaag en ondergang van Syrië (2 Koningen 16:9) en Israël (2 Koningen 17:6) keerde de machtige bondgenoot zich tegen zijn partner (2 Koningen 18:13) en brak zijn macht. Zo werd Juda een vazal van Assyrië. Pas onder koning Hizkia werd Juda tijdelijk onafhankelijk. Echter, de invloed van het Assyrische rijk nam na Hizkia, onder de goddeloze koning Manasse, weer toe (2 Koningen 21:3).
v13 En Ik zag, dat zij zich verontreinigde; beiden gingen dezelfde weg.
v14 Echter, zij ging verder in haar hoererijen, want toen zij portretten van mannen op de muur zag, afbeeldingen van Chaldeeën, die in rood geschilderd waren;
v15 Die omgord waren met een riem rond hun heupen, met loshangende tulbanden op hun hoofden, die het uiterlijk van ridders hadden, elk van hen gelijkende op de zonen van Babylon, die in Chaldéa hun geboorteland hebben;
Chaldeeën zijn Babyloniërs, het volk dat nu de ondergang van Assyrië de nieuwe wereldmacht werd. De exegese van vers 13-15 is onzeker. Sommigen lezen er de toenadering van Hizkia tot Babel in (2 Koningen 20:12). Ook vers 16 en 17 geven die indruk.
v16 Zo hunkerde zij naar hén, toen haar ogen (die afbeeldingen) zagen en zij zond boodschappers tot hen, in Chaldéa.
v17 Toen kwamen de zonen van Babylon tot haar, tot het bed der liefde. En zij verontreinigden haar in hun wellust. Nadat zij door hen verontreinigd was, keerde zij zich van hen af.
Waarschijnlijk duiden deze verzen op het bezoek van een gezantschap van de koning uit Babel aan Jeruzalem. Op dat moment stond Babylon er niet goed voor en het zocht in koning Hizkia een bondgenoot. Dat was tegen Gods wil. De profeet Jesaja roept hem daarom tot orde (2 Koningen 20:16).
v18 Daarop bedreef zij haar hoererij openlijk en zij toonde (alom) haar naaktheid. Toen keerde mijn gemoed zich af van haar, net zoals dat zich van haar zuster afgekeerd had.
v19 Toch nam haar ontuchtigheid toe, om de dagen van haar jeugd te doen herleven, toen zij prostitué was in Egypte.
Na de dood van de gelovige koning Hizkia was de geest uit de fles. Onder koning Manasse en Amon verviel het volk Juda namelijk tot zulke ongekende diepten van afgoderij dat zelfs de godvruchtige koning Josia, die na Amon kwam, het tij niet meer kon keren. Vooral het rampzalige bewind van koning Manasse en Ammon deed Juda sterk verzwakken. Oholiba (Juda) neemt daarom het initiatief om zich minnaars (bondgenoten) te werven en daarbij was alles geoorloofd. Ze toont zich daarin een onbeschaamde nymfomane die elke beschikbare man begeert. Daarop keert God zich van haar af.
v20 En zij hunkerde naar haar minnaars, wier geslachtsdelen waren als die van ezels en die een zaadlozing als van paarden hadden.
v21 Aldus snakte u naar de obsceniteiten van uw jeugd, toen men in Egypte uw tepels streelde vanwege uw jeugdige borsten.
De tekst laat weinig te raden over. Afgoderij, ongeremde wellust en hedonisme zijn de nieuwe goden van Juda. Dat brengt de catastrofe dan ook snel naderbij. Het volk van Juda danst op een vulkaan.
Voor veel lezers zullen deze verzen associaties oproepen met de huidige maatschappij. En, dat moet gezegd worden, dat is terecht. Ook wij dansen op een vulkaan. Ook onze maatschappij tart de Eeuwige.
v22 Daarom, Oholiba, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Zie Mij aan! Die degenen die u beminnen tegen u op zal zetten, waar u zichzelf vanaf keerde.
Alle minnaars van Oholiba worden tegen haar opgezet. Dat is geen directe interventie van God, maar een opheffen van de bescherming die Juda nog in zekere mate, onder het Sinaïtische verbond genoot. En dan staat Satan altijd gereed om het ‘vuile werk’ te doen. Want met de ondergang van Juda wordt de naam van God beschadigd. Dat is voldoende motivatie voor Satan.
v23 Dan zal Ik hen van elke kant tegen u doen optrekken: mannen van Babylon en al de Chaldeeën uit Pekod, Shoa en Koa, samen met alle mannen van Assyrië - knappe jonge mannen -, bevelhebbers en officieren, allen van hen ridders - ja, de mannen die opgeroepen zijn, allen van hen ruiters te paard.
Dit betreft volkeren die in het oosten van het Babylonische rijk leefden, aan de grenzen van Perzië en Elam. Zowel het Assyrische als het Babylonische leger bestond voor een groot deel uit soldaten die door de satellietlanden geleverd werden. In het Europa van de 15e en 16e eeuw was dat Zwitserland.
v24 Zo zullen zij gewapend tegen u optrekken, met strijdwagens en rollend materieel. Ja, een menigte van volk met mansschilden, rondassen en helmen. Daarop zullen zij aan alle kanten posities tegen u innemen. Dan zal Ik (u) ter bestraffing overgeven voor hun aangezicht en zij zullen u straffen overeenkomstig hun normen.
Die normen waren verwoestend. De oorlog decimeerde de bevolking en ontvolkte het land.
v25 En Ik zal mijn naijverige toorn tegen u richten. Dan zullen zij in razernij met u handelen en uw neus en oren afsnijden, terwijl degene die overgelaten wordt door het zwaard zal vallen. Uw zonen en dochters zullen zij wegvoeren en wat er in u overgelaten wordt zal door vuur worden verteerd.
v26 Ook zullen zij u ontdoen van uw kleren en zij zullen de sierlijke juwelen wegnemen.
Mijn naijverige toorn is de woede over de flagrante schending van Gods wetten. Getrouwde vrouwen die vreemd gingen en voor het gerecht kwamen, werd de neus en oren afgesneden. Dat was geen wet van God, maar een gebruik onder de heidenen (hun normen, vers 24). Juda werd verwoest; door vuur worden verteerd. Zij die aan honger en pest ontsnapten werden gedood door het zwaard en velen van de bloem der natie werden weggevoerd in ballingschap (Uw zonen en dochters zullen zij wegvoeren).
v27 Zo zal Ik de ontucht die van u uitging en uw prostitutie, die u begon in het land Egypte, doen ophouden. Dan zult u uw ogen niet meer lonkend naar hen of naar Egypte opslaan, het zal niet meer in u opkomen.
De afgoderij hield inderdaad op. Onder Ezra en Nehemia werd daar een definitieve streep onder gezet.
v28 Want dit is wat de Soeverein Jahweh zegt: Zie Mij aan! die u overgeeft in de hand van die u haat, in de hand van diegenen waar u uw ziel van afkeerde.
v29 Dan zullen zij in haat met u handelen. Zij zullen al uw moeizaam verworven bezit wegnemen en u naakt en bloot achterlaten.
v30 Zo zal de schaamte van uw hoererijen, uw ontucht en uw wellust aan het licht komen, door dit over u te brengen: Omdat u naar de volken hunkerde en omdat u zichzelf verontreinigde met hun afgoden.
Deze tekst is een samenvatting van voorgaande verzen.
v31 U ging de weg van uw zuster op, daarom zal Ik haar beker in uw hand zetten.
v32 Zo spreekt de Soeverein Jahweh: U zult de beker van uw zuster drinken, zo diep en zo wijd - die zal tot verachting en spot zijn -, tot de rand gevuld.
v33 U zult met dronkenschap en kommer vervuld worden, want de beker van verwoesting en verlatenheid is als de beker van uw zuster, Samaria. U zult hem drinken en hem tot de bodem toe leegmaken.
v34 U zult haar tot scherven verbrijzelen en uw borsten zult u openrijten, want Ik sprak, luidt het woord van de Soeverein Jahweh.
De beker van het oordeel is een bekend beeld in de Bijbel. Hij wordt gedronken door een ieder die het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt (Openbaring 14:10). In Ezechiël is nog sprake van een beperkt oordeel, in de Eindtijd zal de beker ongemengd toebereid zijn en de volheid van Gods straf bevatten.In Markus 14:36 wordt de beker des oordeels aan Jezus Christus gegeven. Zo nam Hij de zondeschuld op zich om ons met God te kunnen verzoenen.
v35 Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Omdat u Mij vergat en uw vertrouwen in Mij (achte- loos) achter uw rug werpt; Ook daarom! Zo zult u uw wellustigheden en uw hoererijen dragen!
Vertrouwen beschamen is heel kwetsend. Dat het God betreft, Zijn majesteit, is zoveel te erger.
v36 Voorts zei Hij, Jahweh, tot mij: Mensenzoon, wilt ú Ohola en Oholiba richten? Confronteer hen dan nu met hun afschuwelijke praktijken!
v37 Want zij pleegden overspel en er is bloed aan hun handen. Ook pleegden zij overspel met hun afgoden en deden zelfs hun kinderen die zij baarden door (het vuur) gaan, hen tot voedsel.
v38 Bovendien hebben zij Mij dit aangedaan: Zij verontreinigden mijn heiligdom op de uitverkoren
dag en ontheiligden (zo) mijn sabbatten.
v39 En toen zij hun kinderen aan hun afgoden wilden offeren gingen zij daarvoor mijn heiligdom binnen op de uitverkoren dag, om die te ontheiligen. Daarom ziet toch, dat deden zij in het binnenste van mijn huis!
Juda hoeft niet meer getoetst te worden aan de wet van God. De misdaden gaan er zo ver bovenuit dat Ezechiël dat oordeel zelf moet vellen, omdat het zo voor de hand ligt. Twee zonden worden met name genoemd: 1. Het brengen van mensenoffers. Deze gruwelijke praktijk werd onder Achaz ingevoerd die zelfs zijn eigen zoon offerde. Melech was de naam voor de god van de onderwereld. De Masoreten vocaliseerden melek met de klinkers van bōšet (dat is schande) en zo ontstond de naam Molek, wat verbasterd werd tot Moloch. Men offerde kinderen aan deze afgod, vaak eerstgeborenen. 2. Priesters hielden heidense, seksuele riten in de tempel. Aldus werd de Heerlijkheid des HEREN verdreven.
v40 En het gebeurde zelfs - voorwaar Ik zeg u - dat zij mannen (bericht) zonden die van ver weg kwamen. Die hebben een boodschapper tot hen gezonden en zie toch eens! Zij kwamen aan op het moment waarop u zich baadde en uw ogen opmaakte en u overdadig met juwelen tooide.
Dit voorval is niet te verklaren, omdat ons gegevens ontbreken. De Bijbel geeft er geen bericht over. Wel duidelijk is dat het om delegaties van (wellicht) Assyrië en/of Babylon gaat (ver weg).
v41 Voorts zette u zich op een elegante sofa met een toebereide tafel voor uw aangezicht en uw plaatste mijn wierook en mijn olie er op.
v42 En het gemurmel van een zorgeloze menigte was rondom haar. Onder hen waren mannen uit het gepeupel, lieden die door de Sabeërs meegebracht waren uit de woestijn. Deze nu deden armbanden aan haar armen en prachtige kronen op haar hoofden.
Sabeërs waren handelaars die slaven verhandelden. Ze werden als mindere soort mensen beschouwd waar je geen omgang mee had. Oholiba gebruikt dus gekochte slaven om zich te bevredigen.
Er staat haar hoofden, dat zijn de hoofden van de dronkaards. Zo ‘speelden’ zij koningin (Oholiba) en koning (dronken gepeupel). Hetzelfde beeld zien we terug in het feest, dat koning Belsazar gaf, kort voordat de Meden en Perzen de stad Babel innamen en hem doodden (Daniël 5). Evenals Belsazar werd ook het volk Juda door de Almachtige geoordeeld en te licht bevonden.
v43 Toen zei Ik over degene, die door overspel geheel afgeleefd was: Laat hen in haar hoererijen haar nu als hoer gebruiken, want dat is zij.
v44 Toen gingen zij tot haar in, zoals men ingaat tot een vrouw, die prostitué is. Aldus gingen zij in tot de wellustige vrouwen, Ohola en Oholiba.
Vers 43-44 gaat over de laatste dagen in het bestaan van beide rijken. De hoeren zijn afgeleefd en hebben al hun aantrekkelijkheden verloren. Ze zijn alleen nog maar goed om als goedkope hoer gebruikt te worden om de soldaten van een legertros te bevredigen. En dat gebeurt dan ook.
v45 Maar mannen die rechtvaardig zijn, die zullen hen vonnissen (tot) de straf voor vrouwen, die overspel plegen en de straf voor vrouwen die bloed vergieten. Want zij zijn vrouwen, die overspel plegen en bloed is aan hun handen
v46 Want zo spreekt de Soeverein Jahweh: Breng een menigte (van volk) tegen hen uit! en geef hen over aan terreur en plundering.
v47 Dan zal de menigte (van volk) hen stenigen door stenen op hen te gooien en hen neerhouwen met hun zwaarden. Hun zonen en hun dochters zullen zij doden en hun huizen zullen zij met vuur platbranden.
v48 Aldus zal Ik de wellust in het land doen eindigen, opdat elke vrouw de waarschuwing ter harte moge nemen en zij mogen nalaten overeenkomstig uw wellustigheid te doen.
v49 Zo zullen zij uw wellustigheid op u leggen en de zonden van uw afgoden zult u dragen. Dan zult gij weten, dat Ik de Soeverein Jahweh ben.
Het woord rechtvaardig heeft hier niet de strekking van rechtvaardig voor de wet. Het betreft een relatieve rechtvaardigheid. Want de Assyriërs en de Babyloniërs waren meer rechtvaardig dan Ohola en Oholiba. Hun zonden verbleekten bij die van de twee zusters. De menigte vormt een allegorische toespeling op de legers van Assyrië en Babylon.
Met de vernietiging van Juda/Jeruzalem, lang na de ondergang van Samaria (het tienstammenrijk), kwam er eindelijk een definitief einde aan de beschreven hoererij en afgoderij.
Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar: De Profeet Ezechiël 1 door G.A. van de Weerd.
Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.
Terug naar overzicht