dinsdag 01 maart
Tweegesprek tussen Gert van de Weerd en Henk Schouten
Het boek Zacharia werkt naar een climax toe. Dat bleek al in hoofdstuk 12 en dit beeld zet zich voort in Zacharia 13, want daar staan enige bijzondere profetieën die in een groots panorama passen. Verstaan we ook hier de grondtekst naar de letterlijk betekenis, dan schetst Zacharia 13 overduidelijk de contouren van het toekomstige Messiaanse rijk en geeft hij bijzondere details over de Grote Verdrukking die daaraan vooraf gaat. Ook hier is het nodig om de Hebreeuwse grondtekst nauwgezet te volgen om zo bijzondere details zichtbaar te maken, want daar hebben maar weinig Bijbelgeleerden naar gezocht.
Bijbelse profetie evalueert in de tijd en is daarin afhankelijk van verlichting door de Heilige Geest. Elke tijd kent namelijk zijn eigen prioriteiten en geestelijke nood. Zo was de vroegchristelijke kerk gericht op de wereldwijde verspreiding van het evangelie. De Heilige Geest ondersteunde dat – echter, andere thema’s (dus ook de Eindtijd) bleven toen onderbelicht. De Reformatie ontstond omdat de Heilige Geest de aandacht vestigde op een kernbegrip in het geloof dat de Rooms-katholieke Kerk vergeten was: Niet door werken maar door genade wordt een mens behouden. En zo vernieuwde de kerk zich – de Eindtijd had geen prioriteit en daarom bleef de kennis daarover ook toen nog onderbelicht. Het is dus niet zo dat Luther en Calvijn domheid verweten kan worden, omdat zij het juiste zicht op de Eindtijd niet hadden. De Heilige Geest liet dit thema gewoon rusten – het was niet van belang voor de Raad Gods. In onze tijd krijgen we steeds meer zicht op de Eindtijd. Is dat toeval? Natuurlijk niet, het is de Heilige Geest die dit thema op de agenda heeft gezet. Het is voorzegt door de profeten en Daniël 12:8-9 (NBG) bevestigt dat:
8 Ik nu hoorde het wel, maar begreep het niet en zeide: Mijn heer, waarop zullen deze dingen uitlopen?
9 Doch hij zeide: Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd.
10 Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan.
v1 Op de gestelde dag zal het geschieden dat een bron geopend wordt ten behoeve van het huis van David en de inwoners van Jeruzalem, tegen besmetting en onreinheid.
v2 Het zal geschieden – op die gestelde dag, zo spreekt Jahweh van de hemelse legers – dat Ik het land grondig zal zuiveren van de namen van alle afgoden. Er zal niet langer aan hen gedacht worden en dat geldt ook alle profeten en elk spoor van een onreine geest – Ja, Ik zal die radicaal uit het land verwijderen.
v3 Mocht het gebeuren dat toch iemand profeteert; dan zal tot hem, zijn vader en zijn moeder die hem verwekt hebben, gezegd worden: Gij zult niet blijven leven, want u sprak leugenachtig in de naam van Jahweh. Dan zullen hij, zijn vader en zijn moeder die hem verwekt hebben, doorstoken worden omdat hij profeteert.
v4 Het zal geschieden, op die gestelde dag, dat de (valse) profeten zullen worden beschaamd; elke man die aangaande zijn visioen tot profeteren komt. Dan zullen zij geen haren mantel meer dragen om te misleiden.
v5 Dan zal Hij zeggen: Ben Ik niet een profeet? Een man die de aarde dient? – Dat ben Ik, want de mens verwierf Mij sinds Mijn jeugd.
v6 En als men Hem vraagt: Wat zijn die opvallende wonden aan Uw handen? Dan zal Hij zeggen: Aldus ben Ik dodelijk verwond door het huis van mijn beminden.
Vers 1: Zacharia spreekt over een bron die God zal openen. Ezechiël 47 profeteert dat die bron onder de tempel ontspringt en in twee richtingen afvloeit, oost- en westwaarts. Over de westelijk tak (naar de Middellandse Zee) wordt verder geen bericht gegeven. De oostelijke tak buigt in de Jordaanvlakte naar het zuiden af en stroomt door de Dode Zee en mondt dan uit in de Rode Zee (een verklaring voor deze ‘onmogelijke’ route staat onder Zacharia 14:8). Overal, waar de rivier komt, zal de aarde geheeld worden en grote vruchtbaarheid het gevolg zijn. Het water uit die bron is niet voor iedereen, maar voor het huis van David en de inwoners van Jeruzalem tegen besmetting en onreinheid. Zijn dat alleen nakomelingen van David? Neen, de bron staat ter beschikking van Jezus Christus, uit het huis van David. En dat huis van David wordt weer gevormd door allen die in Hem geloven. Dat is niet de hemelse Gemeente van Christus – die is dan al opgenomen in de hemel –, maar de gelovigen uit de Grote Verdrukking. Ook zij horen bij Jezus Christus, want Hij wordt hun koning.
Vers 2 wijst overduidelijk op het toekomstige Messiaanse Rijk, als Jezus Christus regeert en Jahweh weer teruggekeerd is in de tempel. Dan heeft de aarde een Godsregering – en die tolereert geen andere godsdienst. Daarom wordt niet alleen de afgodendienst afgeschaft. Volgens onze tekst wordt zelfs het gebruik van hun namen verboden. Micha 5:11 (NBG) bericht ons daarover:
Ook zal Ik de toverijen uit uw hand uitroeien, en gij zult geen waarzeggers meer hebben.
Als Jezus Christus regeert en Jahweh weer op de cherubs in de tempel troont, is er geen profetie meer nodig. Eenieder die een brandende vraag heeft, kan die in Jeruzalem aan het hoogste gezag voorleggen.
Vers 3: Profeteren uit een andere bron dan Jahweh, noemen we helderziendheid, maar dan van occulte oorsprong en God haat dat. Degene die profeteert, blijkt samen te wonen met zijn ouders. Waarschijnlijk ziet dat op een situatie waarbij een kind die met occulte gaven geboren is die ontwikkelt met toestemming van zijn ouders. De straf op die overtreding – dus vals profeteren – is zwaar. Zowel degene die profeteert, als zijn of haar ouders, worden gedood. Er is hier sprake van een duidelijke verwijzing naar Zacharia 5:4, waar het huis van de zondaar vernietigd wordt. Het Messiaanse vrederijk is dus niet volmaakt. Die toestand – we noemen dat de Zaligheid – zal pas na het Messiaanse Rijk zal ontstaan, als God een nieuwe hemel en de nieuwe aarde schept.
Dan zullen zij geen haren mantel meer dragen om te misleiden – De haren mantel was in Zacharia’s tijd het ‘uniform’ van een profeet. Tijdens de regering van de Antichrist zullen profeten, wichelaars en waarzeggers in hoog aanzien staan. Zij zullen immers visioenen van Satan zelf ontvangen. Als in het Messiaanse Rijk bijna alle profetie vervuld is, zijn ‘nieuwe profetieën’ per definitie een leugen en daarom verboden. De bron van alle profetie – Jahweh – woont dan in Jeruzalem. Daar zijn antwoorden te halen.
Vers 5: Dan zal Hij zeggen: Ben Ik niet een profeet? Een man die de aarde dient? – Dat ben Ik, want de mens verwierf Mij sinds Mijn jeugd.
Het karakter van de profetie van Zacharia is onder andere gelegen in het steeds weer opvoeren van typerende benamingen. Daarin speelt Jezus Christus in diverse verschijningsvormen (de lijdende Knecht des HEREN, de Messias en de Engel des HEREN) een centrale rol. Steeds wordt een contrast geschilderd; tussen De herder en de anti-herder/Antichrist. Tussen de Grote Profeet en de Valse Profeet. Zo ook hier.
Dan zal Hij zeggen: Ben Ik niet een profeet? Belangrijke vraag is: Op welk moment in de toekomst ziet het woordje Dan? Het antwoord ligt eigenlijk wel voor de hand. Het eerste directe contact met de mensheid (na Zijn opstanding) zal plaatsvinden als Jezus Christus op de Olijfberg aankomt. Met Zijn komst wordt het einde van de Grote Verdrukking ingeleid. Op dat moment zijn de Antichrist en zijn handlangers al gevlucht voor de dreiging van Gog uit Magog. De resterende bevolking van Jeruzalem is tot bekering gekomen en zij vormen het ontvangstcomité voor de Messias als Hij op de Olijfberg weder- komt (Zacharia 12:4). Zijn eerste woorden zijn: Ben Ik niet een profeet? Een man die de aarde dient? De Here spreekt niet tot vijanden, maar tot ware gelovigen. Jezus maakt zich als zodanig bekend!
Een man die de aarde dient? In dit vers wordt een tegenstelling opgeworpen met de voorgaande verzen. Want Jezus Christus stelt zich hier voor als iemand die geen valse profeet is, geen persoon die de aarde afbreekt en bezoedeld, maar iemand die de aarde dient. Daarmee wordt hij scherp onderscheiden van de Antichrist en de Valse Profeet die de wereld zullen teisteren. Deze tegenstelling ademt de realiteit van dat tijdsgewricht. Want in het begin van de Grote Verdrukking zullen de Joden de Antichrist als hun Messias vereren. De ontdekking dat hij een valse christus is, zal een onvoorstelbare schok teweegbrengen. In de woorden die de aarde dient ligt de opdracht van Jahweh aan Jezus Christus besloten. De betekenis is niet ‘het verbouwen van een gewas’ alsof Hij een boer is, zoals velen vertalen – (wat een triest stukje inleg- kunde is dat toch!). Neen, de uitdrukking staat in een breed perspectief en spreekt over de opbouw van het Messiaanse Rijk. Dat is het verwerven van welbevinden, geluk en balans, zowel tussen mensen als in de natuur. Heel dat streven wordt vertegenwoordigd door het woord Sjalom. Het schildert de Christus als de grote Adam; (Genesis 3:17 en 23): Toen zond de HERE God hem weg uit de hof van Eden om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was. De tweede Adam voert deze opdracht uit en bearbeidt dus de aarde, zoals God het wil. Het glorieus resultaat zal het Messiaanse Rijk zijn dat tot grote bloei zal komen. De tweede Adam slaagt dus waar de eerste faalde. John Bunyan vertolkt dat mooi:
Derhalve toont ons de wereld met aldus te beginnen, hoe zij zal eindigen, namelijk met de heerschappij van de tweede Adam, gelijk hij begon met de heerschappij van de eerste.
Want de mens verwierf Mij sinds Mijn jeugd – Mij is Jezus Christus dat is nu wel duidelijk. Het woord verwierf zal in deze context slaan op het moment, waarop de mensheid de belofte ontving dat haar zonden (eens) verzoend zullen worden. De betekenis van de uitdrukking mijn jeugd ligt daarin dan wel voor de hand. Er wordt hier gesproken over het begin van de bediening van Jezus Christus, als verlosser der mensheid. Die bediening werd aangekondigd toen de Hoogheilige de zogenaamde Moederbelofte aan Adam gaf, waarin via hem ook de gehele mensheid deelt. We lezen Genesis 3:15:
Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw 1), en tussen uw 2) zaad en haar zaad; dit zal u 3) de kop 4) vermorzelen, en gij zult het 5) de hiel 6) vermorzelen.
1) Eva, als moeder van allen die geloven. 2) Nakomelingen in rechte lijn - Israëlieten. Bedoeld wordt het volk Israël.
3) Satan en degenen die hem volgen. 4) Bedoeld wordt doden, uitschakelen. 5) het zaad, dus het volk Israël en Juda (de Joden). 6) Grote schade toebrengen – Zoals bijvoorbeeld de Holocaust.
Vers 6: Aansluitend aan de exegese van vers 5, is vers 6 eenvoudig te verklaren. Tijdens het Messiaanse Rijk zullen de tekens van zijn kruisiging te herkennen zijn aan zijn lichaam. Dat blijkt wel uit Johannes 20:24-28. Want toen ‘voelde’ de apostel Thomas de littekens van de kruisiging van Jezus, ondanks dat Hij toen reeds een verheerlijkt (of: hemels) lichaam had. Dat wordt bevestigd in Zacharia 12:10.
Het woord men ziet op het overblijfsel; de overgebleven mensen in Jeruzalem die tot bekering gekomen zijn. Zij zullen de Christus mogen begroeten en de littekens die zij in zijn zegenende handen zullen zien, zal hen tot de vraag brengen: Wat zijn die opvallende wonden aan Uw handen? En Hij zal antwoorden:
Aldus ben Ik dodelijk verwond door het huis van mijn beminden – Deze woorden schilderen het verdriet van Jezus en Jahweh dat juist Zijn eigen volk (het huis van mijn beminden) hem ter dood liet brengen.
Zo vertolkt vers 6 de liefde tussen Jezus Christus en zijn volk, ondanks dat ze Hem afwezen. Het is Hosea die het karakter van deze profetie – de liefde voor Israël – heel mooi verwoord – Hosea 2:13 en 14
13 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart. Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, ten dage toen zij trok uit Egypte.
14 Te dien dage zal Ik voor hen een verbond sluiten met het gedierte des velds, het gevogelte des hemels en het kruipend gedierte der aarde.
v7 Zwaard ontwaak over wat Mij verdriet doet, tot de machtige Man die Mij bijstaat: spreekt Jahweh van de hemelse legers. Sla Mijn toegenegen Herder en de schapen zullen worden verstrooid en Ik zal Mijn hand wenden tot het geringe.
v8 Dan zal het geschieden in geheel het land – zo spreekt Jahweh – dat de monden van twee delen zullen worden afgesneden in het land en zij zullen sterven, maar het derde deel zal in het land overblijven.
v9 Ik zal het toegenegen derde deel in het vuur brengen. Ik zal hen louteren zoals men zuiver zilver loutert; Ik zal hen beproeven zoals men zuiver goud beproeft. Alleen dat volk zal roepen in Mijn Naam. IK BEN, ja Ik, zal in genegenheid antwoorden en zeggen: Mijn bondsvolk, zij alleen! En uitsluitend dat volk zal zeggen: Mijn God.
Zacharia 13:7-9 is een belangrijke profetie over de Eindtijd. Het markeert een beslissingsmoment binnen de Raad Gods. Jahweh besluit om op aarde in te grijpen. Die aarde is op dat moment in de greep van de Antichrist en Satan (zijn gebieder) 1). Die heeft dan het grootste deel van de wereldbevolking aan zijn zijde gekregen – zij dragen het getal van het Beest (666); Openbaring 13:14-18. Dat maakt hen tot dienaren van Satan en daarvoor bestaat geen vergeving. Een dergelijke ‘satanische’ toestand op aarde doet God verdriet (vers 7a), want de keerzijde van die medaille is Openbaring 13:7 (NBG):
En hem werd gegeven om tegen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwinnen; en hem werd macht gegeven over elke stam en natie en taal en volk.
De heiligen, dat zijn de gelovigen die weigeren het beeld van het Beest te aanbidden. Zij worden overal vervolgd en zo mogelijk gedood. Dat is het verdriet van God.
Vers 7: In onze vertaling is het zwaard niet tegen Jezus Christus gericht, zoals velen fout vertalen (en uitleggen). Jahweh geeft dat zwaard aan Jezus Christus (God is de spreker in vers 7) en daarmee de macht om de Antichrist aan te pakken. Om dat hard te maken is de volgende stap dat we dat ‘zwaard van Jezus Christus’ gaan zoeken. Die vinden we in de volgende teksten: 2 Thessalonicenzen 2:8 (NBG):
Dan zal de wetteloze (= de Antichrist) zich openbaren, dien de Here zal doden door de adem van zijn mond en machteloos zal maken door zijn verschijning, als Hij komt.
Nu is de adem van zijn mond nog niet hetzelfde als het hanteren van een oorlogszwaard. Toch wel, zo getuigt Openbaring 1:16 (NBG):
en uit zijn mond kwam een twee snijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht.
En – als laatste; Jesaja 11:4 (NBG) getuigt:
Hij zal de aarde slaan met de roede 1) zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze 2) doden.
1) NBV-vertaling: Gesel van zijn mond. 2) De goddeloze, nadrukkelijk enkelvoud, dat is de Antichrist.
De persoon, waarover deze teksten spreken, is zonder twijfel Jezus Christus die in zijn toorn naar de aarde zal afdalen om de vijandige volkeren en de Antichrist te verslaan. Met het zwaard wordt dus geduid op de woorden van macht die Hij spreken zal, waarmee Hij tevens de Antichrist zal doden.
Met de woorden zwaard ontwaak besluit de hoge God om in te grijpen op aarde. Het moment van ingrijpen ligt aan het einde van de Grote Verdrukking. Na die Grote Verdrukking wordt Jezus Christus koning over het Messiaanse Rijk – de profeten hebben er veel over geschreven. Het is dus logisch dat Hij van God dit zwaard krijgt en daarmee grote macht ontvangt (machtige man v7a). Jezus Christus is dus mede uitvoerder van de Raad Gods, vandaar de woorden die Mij bijstaat.
Toch… de zinsvorm wijst op een wens of bevel en het is niet duidelijk dat die direct wordt uitgevoerd. Het antwoord vinden we in vers 7b. De toegenegen Herder is de Messias, Jezus Christus, dat zal al wel duidelijk zijn. In het Nieuwe Testament wordt met Zijn schapen gewoonlijk op de volgelingen van Jezus geduid – Zijn Gemeente. Dat is hier ook het geval.
Wijst schapen niet op de discipelen van Jezus, toen zij vluchtten? Ja, maar dan als voorvervulling. Het woord kudde 1) (Mattheüs 26:31) ziet namelijk op een groter aantal dan de elf discipelen die vluchtten – en dat is de Gemeente van Christus. Want in de Joodse oorlog (70 na Chr.) werden Judea en Galilea grondig verwoest door Romeinse legers. De christenen die in Judea en Galilea woonden, vochten echter niet mee aan de zijde van de Joodse opstandelingen, maar vluchtten vóór de ondergang zich voltrok overal heen (zullen worden verstrooid). Dat had een onverwacht bijeffect, want zo werd het evangelie nog sneller over de wereld verspreid.
Zo ging Gods zegen, die de Joden hadden kunnen ontvangen indien zij Jezus Christus als Messias hadden erkend, over op de (toen nog) kleine Gemeente van Christus (het geringe).
Vers 8: De betekenis van dit vers is even eenvoudig als gruwelijk. Een groot deel van de bevolking van het land (Kanaän) zal omkomen onder de oordelen van God; slechts een derde deel zal overleven. Maar, waarom toch het woord monden? Dat verklaart Openbaring 16:10-11 (NBG):
10 En de vijfde (engel) goot zijn schaal uit over de troon van het beest, en zijn rijk werd verduisterd, en zij kauwden op hun tong van pijn,
11 en zij lasterden de God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun gezwellen, en zij bekeerden zich niet van hun werken.
Het zijn deze mensen, wiens monden de God des hemels luid lasteren die bedoeld worden. God zelf maakt een einde aan hun lasteringen.
Vers 9: Het overgebleven en gelovige derde deel van Israël/Juda wordt gezuiverd en gelouterd, kortom ontdaan van de laatste elementen die nog kwaadwillig zijn en de Antichrist, dus Satan, volgen.
Alleen dat volk zal roepen in Mijn Naam – Pas na de zuivering van Jeruzalem en na de bekering van het restant van de bewoners van Jeruzalem, zal het aanroepen van God zin hebben. Dan zal Jahweh hen antwoorden met de uitstorting van de Geest der genade en der gebeden en door het zenden van de Messias, zoals reeds uitvoerig beschreven is. De tekst suggereert dat men de Naam van God zelf – dat is Jahweh, zijn heiligste naam – bij de Allerhoogste in het geding zal brengen. Dat ziet op de diepe ootmoed die Gods volk dan zal tonen en waarbij niet hun lot, maar de glorie van Gods naam tot hun hoogste verlangen is verheven. Dan zal de relatie tussen God en zijn volk weer hersteld worden.
Vers 9c: IK BEN, ja Ik, zal in genegenheid antwoorden en zeggen: Mijn bondsvolk, zij alleen!
Magistraal herinnert God de lezer eraan dat Hij de eeuwige is (IK BEN) en dat de basis voor de Raad Gods de liefde van Hem tot de mens is en – in het bijzonder – tot het gelovig deel van Israël. Dat is dan weer Zijn bondsvolk – en dat nieuwe verbond noemt de Bijbel: Berit Olam – het Eeuwige Verbond.
Vers 9d: En uitsluitend dat volk zal zeggen: Mijn God. – Met deze laatste constatering zal in vervulling gaan wat geprofeteerd is in Hosea 2:20 en 22 (NBG):
Het zal te dien dage geschieden, dat Ik antwoorden zal, luidt het woord des Heren; Dan zal Ik haar voor Mij zaaien in het land, en Mij ontfermen over Lo-Ruchama 1) en tot Lo-Ammi 2) zeggen: Gij zijt mijn volk. En hij zal zeggen: Mijn God!
1) Dat is: die geen ontferming ontvangt (Hosea 1:6), ontvangt dan toch ontferming.
2) Dat is: niet mijn volk (Hosea 1:9) en dat wordt Gij zijt Mijn volk.
Terug naar overzicht