2019 - Jesaja deel 2, aflevering 7: Jesaja 45-46

vrijdag 15 februari

A. Jesaja 44:28 – 45:13 Cyrus; De Herder van Jahweh

De profetie springt nu naar het verleden; namelijk het einde van de Babylonische ballingschap. God had Juda beloofd, dat het na 70 jaar terug zou keren naar Kanaän (Jeremia 29:10). Daarvoor was een gezalfde nodig die het volk moest leiden. Doel: Het herstel van de goddelijke natie. Zerubbabel, die afstamde van David, was de aangewezen persoon, maar hij faalde. Daarom stelt God een alternatieve Messias aan. Dat werd koning Cyrus van het Medisch-Perzische rijk.

 

28: Die over Cyrus zegt: Dit is Mijn herder. Ja alles wat Mij behaagt zal hij volbrengen. Hij zal ten behoeve van Jeruzalem zeggen: Zij moet gebouwd worden en de tempel zal gegrondvest worden.

Voor Joden is het schokkend dat Cyrus herder wordt genoemd. Dat was een eretitel die aan de Messias en de koningen van Israël gegeven werd. Zeker niet aan een heidense koning. Koning Cyrus kreeg twee opdrachten van God. Ezra 1:2-4 spreekt erover:

  1. Hij diende de Joden verlof te geven terug te keren naar Kanaän (Ezra 1:3).
  2. Cyrus krijgt persoonlijk het bevel om de tempel te herbouwen (Ezra 1:2).

Cyrus gehoorzaamt Jahweh en vaardigt de nodige bevelen uit aan zijn ambtenaren en de Joodse gemeenschap. Toch gaan slechts 42.360 Joden terug naar Kanaän (Ezra 2:64, Nehemia 7:66). De overgrote meerderheid bleef in Babylon of Egypte wonen. Zo werd Gods zegen verspeeld en ontvingen de Joden maar een ‘beperkte zegen’. Zacharia 4:10 noemt dat: de dag van de kleine dingen. Jesaja 44:1-13 beschrijft de opkomst van koning Cyrus. Ter wille van de tijd kunnen we die niet bespreken. We verwijzen daarom naar: Weerd, De Profeet Jesaja, deel 2.

Jesaja 45:7-25 Het Voornemen van de Raad Gods

Deze perikoop overziet de daden Gods, vanaf de terugkeer uit de ballingschap tot de Eindtijd. In vers 7-13 maakt God zich bekend als Degene die zijn plan met de wereld zal uitvoeren. Daarin memoreert Hij zijn keuze voor Cyrus vs13 – een heidense vervanger voor een gezalfde uit de Joden. In vers 14 springt de profetie weer naar de Eindtijd en daarmee gaan we verder.

14: Zo zegt Jahweh: De opbrengst van Egypte en de koopwaar van Cush en de Sabeeërs – mannen van formaat – zal u toevallen. En ten behoeve van u zal het gebeuren dat zij in ketenen achter u aan zullen lopen. Zij zullen oversteken, zich voor u neerbuigen en voor u belijden: God is beslist met u en er bestaan verder geen andere goden.

Er is groot verschil van mening onder verklaarders over wie hier aangesprokene wordt, want er wordt niet onthuld wie u is. De voornaamwoorden zijn allen vrouwelijk in de grondtekst, dus kan het koning Cyrus of Israël niet zijn. De context wijst op Jeruzalem (dat is wel vrouwelijk) en dat wordt de hoofdstad van de wereld. Dus is dat de logische keuze. Met Cush  en Seba worden Nubië en Ethiopië bedoeld. Die vormden met Egypte een verenigd koninkrijk. Ook Jesaja 19:23 en 25 wijst op deze drie landen. Daar wordt voorzegd dat Egypte dienstbaar zal zijn aan Jahweh en onderhorig aan Israël en zijn koning, Messias Jezus.

15: Waarlijk u bent een God die zichzelf verbergt; Israëls eigen God Die redding brengt.

Dit is een uitspraak van heidenen die God nog niet kennen en naar Jeruzalem zullen komen om Jahweh te eren. Goden werden geacht zeer zichtbaar te zijn. In de oude tijd gebeurde dat in de vorm van afgodsbeelden. In de Eindtijd zal de Antichrist zich tot god verheffen en overal op aarde aanbeden worden. Dat zal mede gepraktiseerd worden door het aanbidden van replica’s van het beeld van het beest die overal geplaatst zullen worden (Openbaring 13:11-18).

Jahweh is niet zichtbaar, maar openbaart zich via zijn Woord en door Jezus Christus. Voor ongelovigen is dat een vorm van verbergen. In de tekst klinkt verbazing door dat een zo machtig God zich pas in de Eindtijd openbaart, maar toch nog in gestalte onzichtbaar blijft.

16: De beeldhouwers zullen allen beschaamd worden en gehoond. Zij zullen als beroepsgroep in smaad wandelen.

Als de Antichrist zich als een god verheft, zal hij een afgodsbeeld laten maken dat tot leven komt en spreekt (Openbaring 13:14-15). Iedereen zal dat beeld moeten aanbidden, op straffe des doods. Er zullen afgietsels van gemaakt worden die overal ter wereld in tempels en huizen geplaatst zullen worden, zodat een ieder zijn ‘religieuze plicht’ zal kunnen doen. Dan zal een beeldhouwer groot aanzien verwerven. In het Messiaanse Rijk echter zal hij gehoond en verguisd worden.

17: Israël zal gered worden in (de Naam van) Jahweh; een tijdperk van heil. Gij zult niet meer beschaamd worden noch te schande staan zo lang als de eeuwen duren.

Met nadruk wordt gezegd dat alleen gelovig Israël gered zal worden (in Jahweh). Het tijdperk van Heil is het Duizendjarig Rijk waar Christus zal regeren, zo lang als die eeuwen duren.

18: Want aldus spreekt Jahweh, Die de hemelen schiep: Hijzelf en de Elohim gaven vorm aan de aarde en Hij alleen maakte haar. Hij was het niet die haar grondvestte als een chaos, maar Hij schiep haar om bewoond te worden; zo werd zij geformeerd. Ik ben Jahweh en er is geen ander.

Het was Jahweh die het heelal uit het niets tevoorschijn riep. Maar toen de aarde ingericht moest worden, waren de Elohim (aartsengelen) de uitvoerders van zijn plannen. God (Hij) schiep de aarde niet als een chaos (of: woest en ledig, Genesis 1:2). Dat veroorzaakte Satan. De aarde werd zo ingericht dat het een ideale plaats was om te wonen; een paradijs dus. Satan deed deze verworden tot een plaats, waar leven concurreert en de één z’n dood de ander z’n brood is.

20: Verzamel u en kom! Kom gezamenlijk naderbij, gij Mijn vluchtelingen. De heidenvolken zijn onwetend. Zij pakken hun gesneden beeld op dat geheel van hout is, om te bidden tot een god die niet verlossen kan.

Gods (Mijn) vluchtelingen zijn die Joden/Israëlieten die de Antichrist niet aanbeden hebben en God niet verloochend. Zij zijn het ware Israël. Aan het einde van De Grote Verdrukking worden zij opgeroepen om terug te keren naar Kanaän. Deze vluchtelingen – het ware Israël – hebben dan Jezus reeds als hun verlosser aangenomen (Zacharia 12:10). Zij weten wat er gaat gebeuren en dat het Messiaanse Rijk aanstaande is. De heidenvolken echter zijn nog onwetend.

21: Maak u bekend en kom naderbij. Overleg eerst met elkaar. Wie deed dit van oudsher horen en verkondigt het sindsdien? Ben Ik niet Jahweh! En er zijn geen Elohim meer die ooit nog zullen falen. Een rechtvaardig God en Verlosser is er niet behalve Ik.

Onder Elohim vallen, onder andere, aartsengelen. Oorspronkelijk waren dat er twaalf. Satan zondigde en werd Gods vijand. Hij is de bron van alle kwaad op aarde. Nog vier aartsengelen volgden hem. Dat zijn de Elohim die falen, want zij keerden zich tegen Jahweh. Satan is de overste van deze wereld (Johannes 12:31, 14:30, 16:11), maar de andere vier afgevallen aartsengelen zijn heden nog gebonden (Openbaring 9:15). In De Grote Verdrukking zullen zij worden vrijgelaten en een derde deel van de mensheid doden. Aan het einde van De Grote Verdrukking wordt Satan gebonden en met de vier afgevallen aartsengelen opgesloten in Sheol, de dodenwereld. Dan blijven alleen nog de zeven aartsengelen over, die God dienen en zijn er geen Elohim meer die ooit nog zullen falen. De rest van vers 21 spreekt voor zich.

22: Richt u op Mij en word gered, gij buitengebieden van de aarde, want Ik ben God en er is geen ander. 23 Ik heb bij Mijzelf gezworen; het kwam voort uit Mijn mond – een woord van gerechtigheid dat niet herroepen zal worden: Elke knie zal zich voor Mij buigen en elke tong zal bij Mij zweren. 

God spreekt tot de volken (20b) buiten Kanaän (buitengebieden) die voorheen de Antichrist gediend hebben. Hij gelast hen zich aan Hem te onderwerpen. Het woord kâra‘ betekent in vrees buigen. De volken hebben namelijk te maken met een soeverein God die gehoorzaamheid eist

24: Voorzeker in Jahweh – zo zal men over Mij zeggen – is gerechtigheid en kracht. Men zal tot Hem komen en allen die tegen Hem gewoed hebben zullen beschaamd staan.

25: In Jahweh zal heel het nageslacht van Israël gerechtvaardigd worden en geprezen.

Als de Antichrist gedood is en Satan gebonden, valt de aarde onder de soevereiniteit van Jahweh. Dan zullen ook zij die God nog niet kennen tot inkeer komen (beschaamd staan). En dan wordt het ware Israël verheven tot belangrijkste volk op aarde (Zacharia 8:23).

Jesaja 46:1-13 De Ondergang van het Kwaad op Aarde 1

Jesaja 46:1-13 gaat verder met de ondergang van het kwaad. Dat kwaad krijgt een duidelijk herkenbaar gezicht in de afgodendienst van de Eindtijd. De profetie sluit met een heilsbelofte.

1: Bel kronkelt en Nebo krimpt ineen. Hun afgoden zijn op lastdieren en vee terechtgekomen. De lading die u draagt is de doem voor hen die onmachtig zijn.

Bel (symbool van macht) en Nebo (wereldlijke wijsheid) wijzen op de Antichrist en de Valse Profeet. Als deze op de top van hun macht zijn, zal een afgodsbeeld worden opgericht, waar de geest van Satan in vaart (Openbaring 13:14-15). Dit beeld zal in Jeruzalem staan, in de tempel: de ultieme godslastering. De hele wereld zal dat beeld moeten aanbidden en als bewijs voor haar gezindheid het getal van het beest aannemen (666; Openbaring 13:16-18). In vers 1 zijn we aan- gekomen bij het tijdstip dat de Antichrist de nederlaag heeft geleden en zijn handlangers op de vlucht slaan. Jesaja schetst een beeld van vluchtelingen die bezittingen op lastdieren meenemen. Daaronder hun afgoden en dat zijn replica’s van het beeld van het beest.  

In diezelfde tijd, aan het einde van De Grote Verdrukking, zal de Antichrist door Messias Jezus worden gedood (2 Thessalonicenzen 2:8) en de Valse Profeet met hem (Openbaring 19:20-21).

2: Zij krimpen ineen en kronkelen tezamen. Zij kunnen zich niet redden van hun doem, want hun ziel gaat in gevangenschap.

Wat wordt omschreven weten we niet precies. Duidelijk is dat sprake is van de doodsstrijd van Bel en Nebo, dus de Antichrist en de Valse Profeet. Kennelijk raken zij hun lichaam kwijt – wat dat ook moge zijn – en bestaan dan nog uitsluitend als een machtige, satanische geest (hun ziel) en die wordt opgesloten. Hun doem is het Grote Oordeel. Pas dan worden ze gedood.

3: Hoort naar Mij, huis van Jakob en geheel het overblijfsel van het huis van Israël, die een last waren vanaf de moederschoot en gedragen zijn vanaf de baarmoeder.

Het woord last ziet op de periode dat Israël/Juda nog bestond. Toen woonde God in hun midden, maar het zondigde keer op keer. Hun gedrag werd door God vanaf het begin (moederschoot) als een last ervaren. Met het breken van het Sinaïtische Verbond verdween die last, maar zo werd ook het heil aan het volk Israël ontnomen. Als gevolg daarvan ging het ten onder. Met vers 3 blikt de Hoogheilige dus naar het verleden, als opmaat voor de zegen van vers 4.

4: Zo lang u leeft ben Ik het alleen en tot in uw grijsheid zal Ik er zijn. Ik zal uw last dragen; Ik, ja Ik zal het doen. En Ik, ja Ik zal u opheffen. Ik zal uw last dragen en Ik zal u redden.

Jahweh neemt vrijwillig de last van het volk Israël weer op. Dat wordt het Eeuwige Verbond genoemd en dat is een eenzijdig Verbond, van God uit. Het kan dus niet meer verbroken worden. Daarom belooft God zonder voorbehoud dat Hij de bepalingen (last) van het verbond zelf op zich zal nemen (zo lang u leeft) en Israël zal redden. Daarmee duidt Hij tevens op Zijn ingrijpen aan het einde van De Grote Verdrukking dat een einde zal maken aan alle God Vijandelijke wereld- machten en het Messiaanse Rijk inluidt.

5. Met wie wilt u Mij vergelijken of wilt u Mij gelijkstellen? Met wie wilt u Mij kunnen meten dat wij vergelijkbaar zouden zijn?

Niets is aan Jahweh gelijk; niemand kan zich met Hem meten. Alle verzet is zinloos als God besluit om de aarde onder zijn persoonlijke heerschappij te brengen.

6: Wie het goud in zijn beurs lichtvaardig wil verspillen en zilver precies afweegt op een weegschaal, huurt een goudsmid en die maakt een god voor hem. Zij buigen zich en knielen zelfs in aanbidding.

7: Zij tillen hem op de schouders en torsen hem. Dan zetten zij hem op zijn plaats en daar blijft hij staan. Van die plek kan hij niet wijken. Hoewel men tot hem schreeuwt, antwoordt hij niet. Hij kan hen niet redden uit hun nood.

De afgodendienst in de tweede helft van De Grote Verdrukking zal de wereld als belangrijkste issue domineren. Een ieder die bij de Antichrist in een goed blaadje wil komen, zal een kostbaar afgodsbeeld aanschaffen. Als de Antichrist gedood is en zijn rijk is ingestort, rest hen niets meer. Zij hebben hun goud verspild, want hun god kan hen niet redden uit hun nood.

De profetie ademt verbazing dat een dood beeld wordt aanbeden alsof het een machtige god is.

8: Gedenk dit en de welgefundeerde voorschriften. Laat uw hart tot inkeer komen, gij overtreders.

Met vers 6 en 7 schetst Jahweh de rampzalige gevolgen van het bewind van de Antichrist. Daar tegenover stelt Hij de Thora (welgefundeerde voorschriften) en roept op tot bekering.

9: Bedenk hoe het lange tijd voorheen is geweest. Want Ik ben God en er zijn beslist niet nog meer Elohim en er is niemand zoals Ik.

Al eeuwen worden Joden vervolgd. Wij noemen dat Antisemitisme en dat kwaad woekert al lange tijd met als dieptepunt de Holocaust. In De Grote Verdrukking zal een tweede Holocaust losbarsten. God houdt de Israëlieten voor, hoe het is geweest – de gruwelen van De Grote Verdrukking liggen dan nog vers in het geheugen. Dan volgt een wonderlijke mededeling: Er zullen beslist niet nog meer Elohim verschijnen. Onder Elohim vallen aartsengelen, cherubs en serafs. Hier worden afgevallen aartsengelen bedoeld; metgezellen van Satan.

Oorspronkelijk waren er twaalf aartsengelen die God dienden. Satan en vier van hen (= een derde deel - Openbaring 12:4) vielen van God af en werden uit de hemel gestoten. Zeven bleven trouw aan Jahweh (de zeven Geesten – Openbaring 1:4). Wij hebben heden te maken met Satan die de overste van deze wereld is (Johannes 12:31, 14:30 en 16:11). Maar er bestaan nog vier gevallen aartsengelen met grote macht die in boosaardigheid niet veel voor Satan onderdoen. Deze zijn nu gelukkig gebonden (Openbaring 9:14 – Judas :6). Aan het einde van De Grote Verdrukking worden zij losgelaten (Openbaring 9:15). Zij zullen een derde van de wereldbevolking doden (Openbaring 9:18). De herinnering aan de vier Elohim, die plotseling verschijnen en vreselijk huishouden op aarde, moet voor de overlevenden als een voortdurende nachtmerrie zijn. God belooft dat dit nooit meer zal gebeuren en ondertekent die belofte met de macht van Zijn Naam.

10: Ik heb vanaf het begin het einde aangekondigd en van oudsher wat nog niet gedaan is, zeggende: Mijn Raad zal prevaleren en wat Mij ook behaagt zal Ik doen.

Die ondertekening vs9 wordt gevolgd door een soevereine verklaring. Want Gods handelen is niet onderhevig aan de grillen als van een onberekenbare godheid, maar onderdeel van een plan; de Raad Gods. Die komt met de stichting van het Messiaanse Rijk tot volle vervulling. Dat plan is niet nieuw maar was al van oudsher bekend. Efeziërs 1:8b-10 (NBV) vat dat heel goed samen.

Toch is er één zwak punt in dat plan en dat is de invloed van de mens. Want Jahweh heeft de vervulling van de Raad Gods afhankelijk gemaakt van ons, mensen. Wij zijn een essentieel onderdeel van de Raad Gods, dus kunnen we die vertragen of versnellen, al naar gelang we naar God luisteren en Hem willen dienen of… Hem afwijzen. En die ‘afhankelijkheid’ van God vloeit voort uit zijn liefde voor de mens. God vraagt van ons dat wij Hem liefhebben en biedt daarom zijn liefde aan ons aan. Daarin worden we natuurlijk nooit gelijkwaardig, daarvoor is Jahweh te heilig. Toch is liefde de kern van de gehele Raad Gods.

Die een roofvogel uit het oosten ontbiedt, uit een ver land een man van Mijn Raad. Tevens sprak Ik: Dat zal Ik zeker doen gebeuren. Wat Ik heb voorbeschikt zal Ik ook volbrengen.

 De soevereine verklaring wordt voortgezet met een voorbeeld van Gods ingrijpen; een bewijs van zijn macht. Hij ontbiedt een roofvogel uit het oosten. Openbaring 16:12 (HSV) spreekt erover:

En de zesde engel goot zijn schaal uit over de grote rivier, de Eufraat. En haar water droogde op, zodat de weg gereedgemaakt werd voor de koningen uit de richting waar de zon opgaat.

De profetie sluit met een verzekering dat de Raad Gods in zijn geheel tot uitvoer gebracht zal worden: Wat Ik heb voorbeschikt zal Ik ook volbrengen.

12: Luister naar Mij, gij die onbuigzaam van hart zijt; die verre zijt van gerechtigheid. 13 Ik zal Mijn gerechtigheid doen naderen, het is niet verre van u. Ook zal Mijn heil niet worden vertraagd. Ik zal heil toekennen aan Sion en Mijn Glorie aan Israël.

Ook het slot van Jesaja 46 is majestueus van toon. Het vat de voornemens van Jahweh samen. Daarin herinnert God zijn toehoorders aan Deuteronomium 30:11-14 (HSV):

11: Want dit gebod, dat ik u heden gebied, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg.

12: Het is niet in de hemel, zodat u zou kunnen zeggen: Wie zal voor ons naar de hemel opstijgen om het voor ons te halen en ons te laten horen, zodat wij het kunnen doen?

13: Het is ook niet aan de overzijde van de zee, zodat u zou kunnen zeggen: Wie zal voor ons oversteken naar de overzijde van de zee om het voor ons te halen en het ons te laten horen, zodat wij het kunnen doen?

14: Want dit woord is heel dicht bij u, in uw mond en in uw hart, om het te doen.

Terug naar overzicht
2019 - Jesaja deel 2, aflevering 7: Jesaja 45-46