2019 - Jesaja deel 2, aflevering 8: Jesaja 47-48

vrijdag 22 februari

Jesaja 47:1-15 De Ondergang van het Kwaad op Aarde 2

Dit hoofdstuk wordt gewoonlijk op de oude tijd betrokken. Sommigen echter lazen hier eindtijd- profetie; zo ook wij. Dat standpunt wordt ondersteund als we wat zuiverder vertalen, want ook dat schept helderheid. Een verantwoording daarvoor vindt u in mijn boek (Jesaja, deel 2).

 

1: Daal af en verblijf in het stof, gij maagdelijke dochter van Babel!  Verblijf daar ten behoeve van de aarde. Er is geen troon meer, dochter van de Chaldeeën. Zal men dan nog voortgaan u behaagziek en wellustig te noemen?

In de Bijbel staat ‘âphâr (stof) meestal voor de dood (stof bent u en tot stof zult u wederkeren – Genesis 3:19 HSV). Daarom is afdalen in het stof waarschijnlijk een synoniem voor sterven.

Met daar (= in het stof) wordt de dodenwereld, sheol, bedoeld. Daar wordt Satan opgesloten en dan kan het Messiaanse Rijk beginnen. Satan verblijft daar ten behoeve van de aarde, omdat alleen zo deze wereld vrijgemaakt kan worden van het kwaad dat hij vertegenwoordigt.

Hoewel heel dit hoofdstuk erg boeiend is, stappen we vanwege de beperkte tijd nu naar vers 6. Voor een veel uitgebreider exegese verwijzen we naar: Weerd, De Profeet Jesaja, Deel 2.

6: Ik (God) was vertoornd op Mijn volk. Ik ontheiligde Mijn bezit en Ik gaf het in uw hand. U bewees het niet de minste barmhartigheid. U laadde een zeer zwaar juk op de oudsten.

Satan wordt indirect geïdentificeerd: Ik gaf het in uw hand. Het woord het wijst op Mijn bezit en dat is de aarde. Jahweh spreekt dus over het moment, toen Hij Satan (die toen nog goed was) de aarde toevertrouwde. Het is daarom dat hij de Overste van deze wereld genoemd wordt (Johannes 12:31, 14:30 en 16:11). Mijn volk is natuurlijk Israël en de oudsten zijn de leiders die Gods volk door de eeuwen van vervolging moesten leiden (zeer zwaar juk). Nooit bewees Satan Israël enige barmhartigheid; in tegendeel, Satan is de bedenker van de Holocaust!

7: En u zei: Voor zeer lange tijd zal ik Gebiedster zijn. Nooit kwamen deze dingen in uw hart op; u hield geen rekening met haar einde.

Hier spreekt Satan (u) in zijn hoogmoed. Hij beschouwt zichzelf als de Gebiedster van de aarde, maar hij houdt er geen rekening mee dat daar ooit een einde aan kan komen. Het einde van zijn mandaat wordt door hemzelf veroorzaakt. Want als hij zich verheft tegen God (Daniël 11:36, 2 Thessalonicenzen 2:4 en Openbaring 13:5-7), overspeelt hij zijn hand en grijpt de Hoogheilige in.

8: Welnu, hoor dit, gij wellustige die onbekommerd leeft. Die in haar hart zegt: Ik ben en ik alleen ben blijvend. Ik zal niet als weduwe leven, noch zal ik verlies kennen.

9: Maar deze beide zullen u overkomen, in een oogwenk op een enkele dag: Verlies en weduwschap zal in zijn volheid over u komen, ondanks uw vele tovenarijen en de kracht van uw ongehoorde bezweringen.

Wie nog enige twijfel had of Jesaja 47 wel over de Eindtijd handelt, vindt hier wel een heel sterk bewijs. Want de onderstreepte woorden vinden we terug in Openbaring 18:7 en 10 (HSV):

7: Want in haar hart zegt zij:  Ik zit als een koningin en ben geen weduwe en ik zal zeker geen rouw zien.

8: U vond zekerheid in uw kwaadaardigheid. U zei: Niemand let op mij. Eigen wijsheid en eigen kennis, juist die, heeft u doen afkeren. En u zei in uw hart: Ik ben en Ik alleen ben blijvend. Toen is het kwaad over u gekomen.

Satan wil als God zijn en claimt: Ik ben en ik alleen ben blijvend. Daarin zien we na-aperij van de naam Jahweh: Ik ben die Ik ben. Daarmee tekent hij zijn eigen doodvonnis, want niemand mag Jahweh naar de kroon steken. En als God ingrijpt gebeurt dat met macht. De nederlaag van Satan voltrekt zich in een oogwenk, op een enkele dag vs9.

Satan wordt treffend getekend. Hij vond zekerheid in kwaadaardigheid. Bovendien waande hij zich onbedreigd ‘Overste van deze wereld’. Dat lag vast, want Jahweh zelf had hem ooit dit mandaat gegeven toen hij nog niet in zonde gevallen was. In die zekerheid zegt hij: Niemand let op mij. Dus: Niemand kan mij rekenschap vragen. Satan ging in eigen superioriteit  geloven. Eigen wijsheid en eigen kennis werden zijn gids. Maar hij wil meer; hij wil als God zijn. Daarom zegt hij: Ik ben. Dat is een gewaagde uitspraak naast Jahweh  (= Ik ben die Ik ben) en: Ik alleen ben blijvend. Ten diepste stelt hij zo de positie van Jahweh ter discussie, alsof Die een rivaal van gelijk niveau is. Ultieme overmoed doet Satan struikelen.

11: U kent haar dageraad niet, daarom zal de rampspoed u overvallen. U kunt haar niet verzoenen en zij zal plotseling over u komen; een catastrofe die u niet kunt voorzien.

Satan houdt er geen rekening mee dat er een einde komt aan zijn macht over de aarde. Hij kent haar dageraad niet. De dageraad wijst dan ook op de komst van Jahweh en Jezus Christus. Dat is het aanbreken van het licht van Messiaanse Rijk.

De rampspoed die Satan wacht, is niet af te kopen noch te verzoenen. Met de kruisdood van Jezus Christus is die mogelijkheid, als die er ooit al was (waarschijnlijk niet), afgesneden. Het kwaad is verzoend voor de mens die in Christus gelooft; niet voor Satan, zijn grootste vijand.

12: Probeert u zich maar staande te houden met uw bezweringen en uw vele toverijen, waarmee u zich afmat sinds uw jeugd. Wellicht zal het u voordeel brengen, wellicht zult u schrik aanjagen.

13:  U bent uitgeput door de omvang van uw raad. Laat de sterrenwichelaars, die het uitspansel duiden, toch opstaan en u redden; zij die bij nieuwe maan voorzeggen wat u gaat overkomen.

Er klinkt spot door in deze verzen. Satan is geen partij voor Jahweh. In zijn rebellie is hij iets begonnen dat uiteindelijk niet meer beheersbaar blijkt. Zijn raad (dat is alles wat Satan nastreeft) groeit hem boven het hoofd (U bent uitgeput door de omvang van uw raad). Ook zijn dienaren kunnen hem niet helpen en zien geen mogelijkheid de catastrofe te voorkomen.

14: Zie, ze zijn als stoppels; het vuur zal hen verbranden. Zij zullen hun leven niet kunnen redden uit de greep van de vlam. Er zijn daar geen vurige kolen ten behoeve van de hitte; de lichtgloed woont tegenover hen.

15: Het gebeurt u, juist omdat u zich hebt uitgeput. Een ieder, die met u handelde sinds uw jeugd, dwaalde zijn eigen kant op, er is niemand die u redden kan.

Het woord ze ziet op de Antichrist, de Valse Profeet, Gog en de vier afgevallen aartsengelen. Zij sterven – dat is: verliezen hun lichamelijke verschijning en bestaan verder slechts als gebonden geesten die opgesloten worden. De profetie spreekt over de lichtgloed van een onuitblusbaar vuur dat tegenover hen woont.  Dat is verterend vuur waarover alleen Jahweh zeggenschap heeft.

In het uur van zijn nood staat Satan alleen. Dan blijkt dat zijn kwaadaardigheid (vs 10), zich tegen hem keert. Zijn dienaren proberen zichzelf te redden; er is niemand die hem redden kan.

______________________________________________________________________________________________________

Jesaja 48:1-10 De Grote Scheiding

Deze verzen spreken over de Eindtijd, als God definitief het ware Israël aanneemt als uitverkoren volk en het ongelovige deel van Israël, Jakob genaamd, overgeeft aan het oordeel.

Wie profetie wil doorgronden moet in haar/zijn denken meenemen dat God vaak spreekt vanuit het tijdstip waar die profetie over gaat. Als dat een moment in de toekomst betreft, wordt van daaruit vaak teruggekeken en staan de teksten in de verleden tijd, ondanks dat dit verleden voor ons nog toekomst is. We noemen dat verschijnsel: Perfectum Propheticum (de verleden tijd van de profeten). Schriftgelovige Bijbelgeleerden zien daarin een vorm van bevestiging, alsof de toekomst op dat punt vaststaat en mogelijk is dat juist. Zelf zie ik er een stukje Goddelijk DNA in. Jahweh staat boven de tijd. Voor Hem vloeien heden, verleden en toekomst kennelijk ineen (een niet te vatten concept!). Dat zien we terug in Zijn spreken.

Israël Uitverkoren, Jakob Verworpen

De tweedeling Jakob (= afvallig Israël) en gelovig Israël (vers 1) wordt herhaaldelijk in Jesaja besproken. Dat betreft een gezindheid; gelovig versus ongelovig. Dat had voor de zondaar ogenschijnlijk geen persoonlijke consequenties zolang hij leefde, want er was altijd nog een weg naar bekering open. Dat gaat in de Eindtijd veranderen. Het moment van scheiding in schapen en bokken (Mattheüs 25:32) vinden we in Jesaja 48:7 – Heden is scheiding aangebracht. Dat is definitief en daarmee wordt voor de ongelovigen de weg naar God afgesneden. Hen wacht het oordeel. Dat leidt tot de vraag: welk tijdstip betreft dat heden. Ook daar geeft Jesaja antwoord op: ''' heb u uitverkoren uit de oven van ellende vs 10. Dat ziet op De Grote Verdrukking en die verkiezing vinden we op vele plaatsen bevestigd. Zo zal een grote groep gelovigen Jeruzalem en/of Juda ontvluchten als het beeld van het beest wordt opgericht (Marcus 13:14 (HSV):

Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarover door de profeet Daniël gesproken is, zult zien staan waar het niet behoort – laat hij die het leest, daarop letten! – laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen.

Dat zijn de bergen van Paran, ten zuidoosten van Jeruzalem. Daar, in Petra vinden ze een veilige haven. Gelovigen in Jeruzalem ontvangen ook bescherming, hoewel pas ruim 3 jaar later; Jesaja 4:5 (Grondtekst): Dan zal Jahweh boven geheel het bewoonde gebied van de berg Sion en boven de heilige samenkomsten aldaar een wolk scheppen bij dag en rook met een vuurgloed bij nacht.

Die Jahweh verloochenen vallen onder het oordeel; het ware Israël ontvangt Gods bescherming.

1: Hoor dit, o huis van Jakob: Die geroepen wordt bij de naam Israël en uit de vloed over Juda komt; zij die zweren bij de naam van Jahweh, maar ook bij hun eigen god: Israël herdenkt niet in waarheid en gerechtigheid.

God spreekt tot een volk dat uit de vloed over Juda komt; Joden dus. Dat wordt huis van Jakob genoemd, want het is nog onbekeerd, maar wordt geroepen bij de naam Israël (= strijder van God). Het is dus een oproep aan een dwalend volk (Jakob) om als (het ware) Israël gehoor te geven; een oproep tot bekering. Dat leidt tot de grote scheiding: in een zondig deel (Jakob) en een gelovig deel (Israël vs7). Die uit de vloed over Juda komen, zijn de overlevenden van De Grote Verdrukking (vloed). Zij worden gespecificeerd als: 1. zij die zweren bij de naam van Jahweh; 2. maar ook bij hun eigen god; 3. Israël herdenkt niet in waarheid en gerechtigheid.

Jesaja spreekt over Joden (huis van Jakob) die God dienen (de wet navolgen) en tevens een afgod (hun eigen god). Dat is de Antichrist die zij dan als de Messias beschouwen. Zij hebben niets geleerd van Gods waarheid en gerechtigheid, waardoor zij Jezus hadden kunnen vinden.

2: Want zij roepen luid uit de heilige stad en zij beroepen zich op de God van Israël; Jahweh van de Hemelse Legermachten is zijn naam.

De heilige stad is uiteraard Jeruzalem. De inwoners roepen luidt om hulp, dus wordt de stad kennelijk bedreigd. Dat vinden we in Zacharia 14:2 beschreven. Zij beroepen zich op de God van Israël dat heeft het karakter van een vanzelfsprekend recht dat de Joden opeisen en daarin herkennen we de weg der wet die orthodoxe Joden volgen. Ook hier volgen we Calvijn die zegt: Ze beroemen er zich namelijk op een valse manier op, want die weg is zonder Christus. De reactie van Jahweh is veelzeggend: Jahweh van de Hemelse Legermachten is zijn naam. Dus niet zo maar een god van Israël, maar de Ik ben die Ik ben! In vers 3 gaat Jahweh verder.

3: In het prilste begin en sindsdien heb Ik het bekend gemaakt. Het kwam uit Mijn mond, ja, Ik deed het horen. Plotseling handelde Ik en het gebeurde!

Het wijst op Gods waarheid en gerechtigheid (vs 1). Die manifesteert zich in de onderwijzing van het woord van de profeten. Die waarheid en gerechtigheid hebben een doel en dat is het vestigen van het Godsrijk op aarde. Vanaf het begin van het Sinaïtische Verbond heeft God dat door zijn dienaren laten verkondigen. Het mocht niet baten, het volk Israël viel steeds weer in afgoderij, keerde zich af in ongeloof en wees uiteindelijk Christus af. Aan die lange periode van falen komt nu een einde. God komt zelf naar de aarde en grijpt in (Plotseling handelde Ik en het gebeurde!).

Ter wille van de tijd springen we nu naar vers 6b-7:

7B: Van nu af aan zal Ik u iets nieuws verkondigen; wat verborgen is en u niet kent.

8: Heden is scheiding aangebracht, maar niet van oudsher en ook niet voor slechts een dag. Maar u hoorde er niet naar. Anders zou u zeggen: Zie, ik wist ervan!

God gaat iets nieuws doen 6b en in de Eindtijd ingrijpen. Maar dan gaat Hij alleen verder met gelovig Israël. De ongelovigen worden afgescheiden. Dat was nooit eerder gebeurd (niet van oudsher) en is ook niet voor slechts een dag. Het is definitief! Toch;… de Joden hadden het kunnen weten, als ze Christus hadden gevonden. Dan hadden ze gezegd: Zie, ik wist ervan!

10: Zie, Ik louterde u, hoewel niet als zilver. Ik heb u uitverkoren in de oven van ellende.

Er wordt gesproken van zilvererts dat te heet geworden is (in de oven) waardoor het meeste erts tot het waardeloze metaalslak wordt gereduceerd. Dat is een beeld van vernietiging, een beeld van De Grote Verdrukking – de oordelen Gods –; de oven van ellende.

Jesaja 48:11-16a De Soevereiniteit van Jahweh

In deze verzen spreekt Jahweh zijn volk toe. Het is een rede die het begin van het Messiaanse Rijk markeert, als de macht van Satan en de Antichrist gebroken is.

11: Ik handel geheel en uitsluitend ten behoeve van mijn belang. Hoe zou dit dan kunnen worden ontheiligd? Mijn glorie geef Ik aan geen ander.

In dit vers zegt Jahweh dat Hij de zonde op de aarde niet langer tolereert. Dat hij van het tijdstip af, dat deze profetie geldt, zijn voornemens tot uitvoering gaat brengen. Voorheen had God de zonde  eeuwenlang verdragen om mensen de kans te geven zich te bekeren. 2 Petrus 3:9 (HSV):   

De Heere vertraagt de belofte niet, maar Hij heeft geduld met ons en wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen.

Als de aardbevolking zich in de Eindtijd massaal tot Satan keert en mensen nog slechts in het geheim God kunnen dienen, komt aan Gods geduld een einde. Want als de mensheid voor Satan kiest wordt het Noachitische Verbond verbroken. Dan grijpt God in en dat doet Hij geheel en uitsluitend ten behoeve van zijn eigen belang. Dan gaat er niets meer mis, dus wordt dat belang ook niet meer ontheiligd. Dat leidt dan tot de glorie van Jahweh – dat is het Messiaanse Rijk, de binding van Satan en Zijn intrek in de tempel – want die geeft Hij aan geen ander.

12: Luister naar Mij Jakob en Israël Mijn geroepene: Ik ben die Ik ben! Ik ben de eerste en Ik ben de laatste.

13: Ook grondvestte Mijn eigen hand de aarde en de palm van Mijn rechterhand de hemelen. Toen Ik tot hen riep namen zij tezamen hun plaats in.

Hier luisteren we naar  een almachtig God die Soeverein zijn plannen gaat volvoeren. De aangesprokenen zijn Jakob (zondig Israël) en het ware Israël (geroepene) dat Hij lief heeft.

14: Kom bijeen ieder van u en luister! Wie onder hen verkondigde dit geheel en al? Jahweh Hij heeft hem (= Israël) lief. Hij zal met Babel handelen naar zijn welbehagen en aan de Chaldeeën zijn macht doen gelden.

Met deze liefdesverklaring opent Jahweh de weg naar het Nieuwe Verbond. Daarin neemt Hij  het koningschap over Israël weer op zich, zoals eens onder het Sinaïtische Verbond. Dat heeft onmiddellijk consequenties voor de vijanden van Israël. In de Eindtijd betreft dat het grote Babylon (Babel); het rijk van de Antichrist en de Chaldeeën typeren de occulte machten van dat rijk (de valse profeet en het sprekende beeld). Dat betekent een snel einde van hun macht.

15: Ik ben die Ik ben! Ik sprak! Ja, Ík heb hem geroepen. Ik zal hem doen komen en zijn pad zal voorspoedig zijn.

Het zijn woorden van macht die Jahweh in de Eindtijd zal spreken en die leiden in tot de stichting van het Messiaanse Rijk. Met hem wordt (evenals in 14b) natuurlijk het ware Israël bedoeld dat vanaf dat moment onder Gods bescherming en zegen zal vallen.

16: Nader tot Mij! Luister naar het volgende: Ik sprak vanaf het begin niet in het verborgene. Vanaf het tijdstip dat het gaat gebeuren ben Ik daar.

Naderen tot God in de tempel was niet meer mogelijk nadat de Heerlijkheid van de HEERE uit de tempel vertrokken was. Dus is de logische conclusie dat Jesaja hier over het Messiaanse Rijk spreekt en over een uitnodiging om naar de tempel van Jahweh in Jeruzalem te komen. Maar, wellicht moeten we nog wat dieper graven. Want de uitdrukking Nader tot Mij! wijst ook op de herstelde band tussen God en zijn volk; Berit Olam (het Eeuwige Verbond). Dat is het gevolg van de bekering van Israël die in Zacharia 12:10 beschreven wordt. Als dat gebeurt grijpt God in ten voordele van Israël – dan ben Ik daar.

Jesaja 48:20-22 Een Laatste Waarschuwing

Met deze verzen sluit dit hoofdstuk. Het is een boodschap die men vroeger ongetwijfeld uitgelegd heeft als een oproep van koning Cyrus aan de Joden om terug te keren naar het beloofde land. Nemen we de tekst letterlijk, dan reikt de profetie tot in de Eindtijd, als het Grote Babylon – de Antichrist – de wereld in zijn greep krijgt en Jahweh ingrijpt om zijn volk te verlossen.

Helaas ontbreekt ons de tijd om deze prachtige verzen naar behoren te bespreken. Dus moet ik ook hier naar mijn boek verwijzen (De Profeet Jesaja, deel 2).

Terug naar overzicht
2019 - Jesaja deel 2, aflevering 8: Jesaja 47-48