donderdag 07 mei
Vrs1 Toen Israël een jongeling was, heb Ik van hem gehouden. Vanuit Egypte riep Ik (hem) op om mijn zoon te zijn.
De geschiedenis van de ontluikende relatie tussen God en Israël is het verhaal van de aartsvaders. Hosea omschrijft die periode met de term jongeling; dat heeft iets van ‘onbedorven zijn’. De jongeling (Israël) groeit op en op een gegeven moment wordt hij tot een taak geroepen; Exodus 4:22-23
Dan zult gij tot Farao zeggen: Zo zegt de HERE: Israël is mijn eerstgeboren zoon; daarom zeg Ik u: laat mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene; Het is deze tekst waar Hosea 11:1b naar verwijst.
Het lijkt vreemd dat Israël de ‘zoon van God’ genoemd wordt, maar hier is een woordspeling in het geding. Want het Hebreeuwse woord ben betekent: bouwer van een familienaam. En die familie kan van alles zijn, ook een volk, wat het hier is. Israël wordt dus uitgenodigd (uitverkoren) om een missie te vervullen; om Gods volk te zijn in Gods eigen land, Kanaän. Het wordt daarom uit Egypte geroepen.
Er is nog een tweede vervulling. Vers 1 wordt aangehaald in Mattheüs 2:15. Daar ziet deze profetie op Jezus Christus, namelijk zijn ballingschap in Egypte, waar Hij als kind verbleef toen zijn ouders voor koning Herodes gevlucht waren (Mattheüs 2:13-15). De parallellen zijn duidelijk. Als eerste werd het volk Israël geroepen om het ‘voertuig van Gods heil’ te zijn. Het kreeg een heilige taak opgelegd, maar faalde. Toen werd een tweede Zoon geroepen: Jezus Christus, de Messias. Hij faalde niet!
Vrs2 Zij riepen echter tot hen, want zij wendden hun aangezicht af. Zij offerden aan de Baäls en brandden wierook voor de beelden.
Dit vers bevat een woordspeling. Jahweh betekent: de Ik-ben-Die-Ik-ben; de enige ware God. Dat belijden Joden al vele eeuwen. Dat is hét centrale thema van hun aanbidding: Shema’ Jisrael, Adonai Eloheinu, Adonai echad – Deuteronomium 6:4. Hoor, Israël: de HERE is onze God; de HERE is één!
Hosea spreekt over hen; de meervoudsvorm wijst op de vele afgoden die Israël diende als tegenstelling met de ‘Ik Ben’; Jahweh, de enige! Niets beschadigt een relatie zo sterk als het afwijzen van liefde. Dat speelt ook hier. Israël was geroepen tot een hoge bestemming, maar verliet God en gaf de voorkeur aan afgoden. Menselijkerwijs gesproken krenkte Israël Jahweh daarmee tot in het diepst van Zijn ziel.
Vrs3 Ik was het; ja Ik was Efraïm tot gids en deed hun macht afnemen. Maar zij beseften niet, dat ik hen heelde.
De Almachtige was Efraïm tot gids. Tijdens hun tocht door de woestijn ging een wolk- of vuurkolom hen voor. Daarna gaf Hij hen richters en profeten. Toch keerde Israël zich tot de afgoden en dat kon de Eeuwige niet negeren. God nam hun macht af; dat is: de kracht en macht van de rijk van Jerobeam II. Ook die was van God gegeven. Israël/Efraïm had die macht echter misbruikt.
Onder Jerobeam II was Israël een grootmacht geworden. De economie bloeide en het leger was sterk. Met het toenemen van macht en welvaart, was ook de zonde sterk toegenomen. Het was daarom, dat God hen die macht afnam. De bedoeling daarvan was om hen aan te sporen zich te bekeren. Men was echter zo ver van God afgedwaald, dat niet eens het besef doorbrak dat God hen strafte. Dus ook niet dat die straf bedoeld was om hen weer op het goede pad te krijgen.
Vrs4 Met menselijke koorden leidde Ik hen; met banden der liefde. Ik was voor hen als iemand die het juk van hun onderkaak afneemt. Ook neigde Ik Mij tot hen en Ik voedde hen.
In al de verstreken eeuwen heeft God steeds weer geprobeerd om Israël op het goede spoor te houden. Hij legde zijn volk geen te zwaar juk op, hij nam het af, zoals in Egypte toen Hij het bevrijdde van de slavernij. Hij voedde zijn volk met manna in de woestijn. Er klinkt een koesterende, beschermende toon in Hosea 11:4 door. Het is de liefde van God voor zijn volk die we hier proeven.
Vrs5 Zij zullen zich niet weer tot het land Egypte keren. Omdat zij weigerden te veranderen, zal Assyrië hun koning zijn.
Na koning Jerobeam II was het snel met de macht van Israël gedaan. Al onder Menahem betaalde het schatting aan Assyrië (2 Koningen 15:19). In de tijd die nog restte tot het oordeel viel, kwam Israël/Efraïm niet tot bekering. Daarom werd het in de hand van de koning van Assyrië gegeven.
Vrs6 Dan zal het zwaard ronddansen in hun steden en de grendels (van hun poorten) zullen tenietgedaan worden. Dat zal een einde maken aan hun overleggingen.
Dit vers spreekt voor zich. Het is een verwijzing naar de verschrikkelijke manier waarop de Assyriërs in Israël/Efraïm huishielden, zoals al uitgebreid behandeld is.
Vrs7 Mijn volk volhardt in hun afkerigheid tot Mij. Als zij dan tot de Allerhoogste zullen roepen, zal Hij hen dan niet op gelijke wijze verheffen?
Hier vinden we een stukje Goddelijke ironie. Want met de komst van het Goddelijke oordeel, dat door de Assyriërs werd voltrokken, riep Israël/Efraïm ten einde raad tot de ware God. Het was echter te laat en zo deed God aan hen in overeenstemming met hun afkerigheid tot Mij.
Vrs8 Hoe kan Ik u opgeven, o Efraïm en kan Ik u prijsgeven, o Israël? Hoe kan Ik u overleveren gelijk Adma? Kan Ik u doen worden als Seboïm? Mijn binnenste is veranderd; mijn hart is evenals mijn medelijden ineengeschrompeld.
Adma en Seboïm waren twee steden die met de verwoesting van Sodom en Gomorra ondergingen.
God is aan Zichzelf verplicht om Efraïm op te geven. Dat eist zijn rechtvaardigheid, maar daarmee geeft Hij ook Israël op. Want zonder de tien stammen kunnen de profetieën over het Messiaanse Rijk niet vervuld worden. Zo staat het verbond dat God met Abraham sloot, qua doelstelling recht tegenover de eis tot gerechtigheid. De verbondsbelofte eist dat Efraïm weer Gods volk wordt. Echter, Gods rechtvaardigheid eist het oordeel. Dat is een spagaat die de Eeuwige veel verdriet bezorgd zal hebben.
De liefde die God voor Israël/Efraïm koesterde is ineengeschrompeld. Zijn gezindheid is veranderd. Hij is nu een God van oordeel geworden. Dat vereist zijn rechtvaardigheid, maar Hij doet dat met een ‘bloedend hart’. Dat blijkt wel uit de toon van Hosea 11.
Vrs9 Zal Ik mijn brandende toorn niet uitvoeren? Zal Ik Mij niet afwenden opdat Efraïm verwoest worde? Want Ik ben God en geen mens; de Heilige in uw midden! Zal Ik daarom een stad niet binnengaan?
De treurzang over Efraïm/Israël wordt in vers 9 voortgezet. Ook hier blijkt hoezeer God rouwt over het komende oordeel; over de onvermijdelijke ondergang van het rijk van de tien stammen. En weer wijst de Almachtige op zijn eigen goddelijkheid. Die eist rechtvaardigheid, want God is Zichzelf tot wet.
Deze verzen bevatten heilsbeloften, maar hebben een droevige ondertoon. Want met nadien (vers 10) doet Hosea een grote stap naar de toekomst. In het nú van de profeet geen ommekeer ten goede is te verwachten. Er breekt een lange tijd aan waarin Israël van God gescheiden is; heden reeds 2500 jaar.
Vrs10a Nadien zullen zij Jahweh volgen. Als een leeuw zal Hij brullen.
Met nadien doet de profetie een enorme stap voorwaarts in tijd. We belanden nu in een onvervulde toekomst (ook voor ons); in de Eindtijd. Want de wereld heeft Jahweh nog niet als ‘een brullende leeuw’ leren kennen. Het gaat wel gebeuren, want het is voorzegd door de profeten. Het zal geschieden kort voor de stichting van het Messiaanse Rijk, als God afrekent met zijn vijanden (Joël 3:16).
Vrs10b Wanneer Hij dan brult, dan zullen de kinderen bevend over de grote zee komen.
Het voorzegde oordeel van God betreft nog onvervulde profetie. Dat moet nog gaan gebeuren, in de Eindtijd. Dat vormt de inleiding tot de definitieve terugkeer van de verloren tien stammen van Israël.
over de grote zee De laatste woorden van vers 10 lichten nog een tipje van de sluier van de toekomst op. De afstammelingen (kinderen van) Efraïm/Israël zullen over de grote zee naar Kanaän komen.
Vrs11a Zij zullen bevende komen, als een vogel uit Egypte en gelijk een duif uit het land Assyrië.
Het land Kanaän lag op de route die trekvogels namen, als zij van noord naar zuid, of van zuid naar noord gingen. Daar rustten ze uit van hun lange tocht. Vandaar het woord bevende (van vermoeidheid).
De parallel is duidelijk. Ook Israël/Efraïm is bezig met een lange trektocht door de geschiedenis. Evenals de trekvogels zijn ze onderweg naar een beter land (de heilrijke toekomst). Ook zij zullen beven; niet alleen van vermoeidheid, maar ook omdat zij Jahweh weer leren kennen. Dat zal een ‘kennismaking’ zijn die niet zomaar vanzelf gaat. Want de eeuwenlange afzondering van God maak je niet zo maar ongedaan. God naderen, is zijn heiligheid proeven. Dat is zowel een vreugdevol als een indrukwekkend gebeuren; ver boven ons verstand.
Vrs11b Dan zal Ik hen doen vestigen in hun huizen; zo spreekt Jahweh.
Hoofdstuk 11 sluit met de belofte dat Israël zich eens weer zal vestigen in het land Kanaän.
___________________________________________________________________________________________________________
Vrs1 Met leugen heeft Efraïm Mij omsingeld, met bedrog het huis Israëls. Want ook Juda dwaalde voortdurend af van God; ja, van de Heilige die getrouw is.
God getuigt zelf dat Hij wordt omsingeld door leugens en bedrog en daarom zijn volk niet meer kan bereiken. Die zondige levenswijze van Efraïm (de tien stammen) heeft consequenties voor het gehele volk Israël. Maar, het gedrag van Juda blijkt niet veel beter. Ook zij dwalen voortdurend van God af.
Vrs2a Efraïm waait met alle winden mee en jaagt ook de oostenwind na
Efraïm/Israël waaide inderdaad met alle winden mee. Want vanaf de regering van koning Menahem tot de ondergang, werden steeds weer coalities gesmeed om politiek gewin te halen. Desalniettemin sloot Efraïm ook een verdrag met Assyrië aan (de oostenwind). Dat was vragen om moeilijkheden. Assyrië was de supermacht van die tijd. Een verbond met dat land sloot elke andere bondgenoot uit.
Vrs2b Dag aan dag stapelt hij (Menahem) leugen op geweld. Zij sloten een verbond met Assyrië, terwijl olijfolie naar Egypte werd gestuurd.
Koning Menahem kwam aan de macht door een staatsgreep. Om zijn troon veilig te stellen kocht hij met veel som geld de steun van Pul, de koning van Assyrië (2 Koningen 15:19). Die overeenkomst bond Menahem uiteraard aan Assyrië. Achter de rug van de Assyriërs werden vervolgens de banden met Egypte aangehaald, als tegenwicht. Dat was hoog spel van Israël/Efraïm. Het liep verkeerd af.
Vrs3 Ook is er een rechtsgeding van Jahweh tegen Juda. Dan zal Hij Jakob straffen naar zijn wegen. Naar zijn daden zal Hij hem vergelden.
Jakob typeert heel Gods volk, echter wel in onbekeerde toestand. De bekeerde versie is Israël, de latere naam van Jakob.
vrs4 In de baarmoeder greep hij de hiel van zijn broer en in zijn mannelijke kracht mat hij zich met één uit de Elohim.
Dit vers verwijst naar de geboorte van Jakob en Esau (Genesis 25:19-26). Wij hebben een scheldwoord op gebaseerd: hielenlichter. Dat is bepaald geen compliment aan het adres van Jakob. Uit deze tekst uit Hosea krijgen we echter de indruk dat God veel positiever over Jakob oordeelt. Want 4a suggereert zoiets als: Reeds als ongeboren baby toonde hij moed en initiatief. Ook vers 4b wekt die indruk. Want om stand te houden tegen een Elohim (aartsengel*) is grote moed en vasthoudendheid nodig.
* God kan het niet zijn, want niemand kan God zien, getuigt de Schrift (Exodus 33:20).
Vrs5 Toen stelde hij zijn macht tegen de engel en om de overhand te krijgen. Hij jammerde en smeekte hem om een gunst.
Jakob was een geboren winnaar. Hij wist dat hij niet van de engel kón winnen. Daarom stelde Jakob de engel voor de keus: Of ik sterf of u zegent mij! Hij was een aartsvader waar de Messias uit geboren zou worden. Dat liet de engel geen keus. De strijd viel Jakob zwaar, maar hij houdt vol. Hij laat de engel niet gaan, tenzij die hem zegent. Die gunst werd hem verleend in zijn nieuwe naam, Israël, én in het feit dat de aartsengel hem liet passeren en zo zijn superioriteit erkende.
Vrs6 In Bethel vond hij Hem. Daar sprak hij met Hem; namelijk Jahweh, de Heer der Heerscharen. Jahweh is zijn roemrijke Naam.
God dienen is een persoonlijke beslissing. Ieder mens, die God leert kennen, bereikt een moment in zijn leven dat hij die beslissing neemt. Daarbij kan het initiatief ook van God uitgaan, zoals hier. Want Jakob vond God in Bethel (Genesis 28:10-22). Toen verscheen Jahweh aan hem en daar hernieuwde God het Abrahamitische verbond. Daar sprak hij met God. Daar deed God zich kennen onder zijn roemrijke Naam, als de Ik-ben-Die-Ik-ben: Jahweh, de Heer der Heerscharen.
Vrs7 Wat u betreft: U moet tot uw God weerkeren. Onderhoud daarom barmhartigheid en gerechtigheid en ziet voortdurend uit naar uw God!
Aartsvader Jakob gaf het voorbeeld. Hij koos Jahweh als zijn God. Dat is hier de boodschap.
Het volk Israël/Efraïm is God kwijtgeraakt (Lo-Ammi, Hosea 1:9). Een nieuwe levenshouding moet de weg effenen voor een nieuwe toekomst. Daarin zijn barmhartigheid en gerechtigheid sleutelwoorden. Als dat gepraktiseerd wordt kan Israël/Efraïm gaan uitkijken naar God; want dan zal Hij komen. Dat is tot op heden niet gebeurd. Hoewel…, misschien dat we nu aan het begin van dat proces staan.
Vrs8-9a Kanaän is in de ban van weegschalen van bedrog. Het bemint verdrukking. Efraïm zegt: Toch ben ik rijk geworden. Ik vond de kracht in mijzelf.
De Bijbel leert dat het land Kanaän van God is. Het is daarom een heilig land. Bedrog en verdrukking horen daar niet thuis. Helaas liggen die twee zonden aan de basis van de rijkdom van Efraïm/Israël. Die vorm van welvaart was niet uit God; Efraïm zegt: ik vond de kracht in mijzelf. Het volk ziet geen zonde in zijn verfoeilijke levenswijze en toont daarmee aan dat de kennis van Jahweh verdwenen is.
Vrs9b In al mijn arbeid zal men in mij geen onrechtvaardigheid vinden die tot zonde voert.
De rijke bovenlaag van de bevolking ging zich te buiten aan geweld, zedeloosheid en drankzucht. Trots getuigt Efraïm dat in hem geen onrechtvaardigheid gevonden wordt. Het herkent de zonde niet meer.
Vrs10 Maar Ik ben Jahweh, uw God, die u uit Egypte bracht. Wederom zal Ik u in tenten doen wonen, als in de dagen van de samenkomst.
Dit is de soevereiniteitsverklaring van Jahweh. Die woorden klonken tot Israël de Thora ontving. Deze heilige woorden klonken van de Sinaï, toen het Sinaïtische Verbond werd gesloten (Exodus 20:1). Dat verbond is nu verbroken en daarom keert Efraïm terug naar de toestand van de dagen van de uittocht. Het wordt verstrooid onder de heidenvolken; dat is de woestijn der volken (Ezechiël 20:35-37).
Desondanks staat het Ik ben Jahweh, uw God (vers 10a) als een wenkend perspectief aan de horizon van de tijd. De Almachtige wil weer hun God worden, mits het zich bekeert.
Vrs11 Want Ik sprak tot de profeten en gaf hen vele visioenen. Ook vertelde Ik gelijkenissen door de hand van de profeten.
Het oordeel over Israël/Efraïm kwam als een verrassing. Toch had God vaak gewaarschuwd en het de zegen én de vloek voorgehouden (Deuteronomium 26:17-19 en Deuteronomium 28:15vv).
Vrs12 Was niet Gileads verdorvenheid enkel ijdelheid? Zo zijn zij in Gilgal, want zij offeren stieren! Ook hun altaren zullen tot steenhopen op een geploegd veld worden.
Gilead lag ten oosten van de Jordaan. Dat was het eerste gebied dat Israël/ Efraïm aan Assyrië kwijt- raakte. Ook dat was een straf, maar zo werd het niet door Efraïm gezien. Het bekeerde zich niet.
Vrs13 Jakob vluchtte naar de velden van Aram en Israël diende om een vrouw en ten behoeve van een vrouw hoedde hij (kleinvee).
De aartsvader Jakob ging als jonge man weg uit Kanaän en vluchtte naar de velden van Aram, waar zijn oom Laban woonde (Genesis 27:43 en 29:1-14). Hij vertrok als Jakob en keerde als Israël terug (Genesis 32:28). In de periode er tussen hoedde hij kleinvee voor zijn oom Laban, om zo de bruidschat voor zijn twee vrouwen, Rachel en Lea te betalen (Genesis 29:15-30).
Met deze vergelijking verwoordt Hosea een opmerkelijke profetie. Want hetzelfde zal het volk Efraïm/Israël overkomen. Ook dat moet uit Kanaän vluchten (de ballingschap). Ook de Israëlieten gaan naar Aram (Assyrië). Ook zij zullen pas in Kanaän mogen terugkeren als ze de naam Israël (weer) mogen dragen. Dat is de naam van de toekomst; dat is de naam van een bekeerd volk.
Vrs14a Door een profeet deed Jahweh Israël optrekken uit Egypte. Door een profeet hoedde Hij (hen).
Christenen noemen Mozes een groot leider. Echter, in rabbinale commentaren wordt hij de grootste profeet van het Oude Testament genoemd. Hij was de middelaar tussen God en Zijn volk; een type van de komende Messias. We kunnen daarom ook lezen: Door een profeet zullen zij gehoed worden. Die profeet is Jezus Christus, dan ook hun Messias! (Jesaja 11:11-13). En Jeremia 31:6 getuigt:
Want de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraïm: Komt, laat ons opgaan naar Sion, tot de HERE, onze God!
Vrs15 Efraïm lokte bittere woede uit en zijn bloed zal op hemzelf rusten. Dan zal zijn geringschatting door zijn heerser aan hem vergolden worden.
De slotconclusie is dat Israël/Efraïm het oordeel aan zichzelf te wijten heeft. Het heeft de Assyriërs bedrogen en word nu geconfronteerd met de woede van de koning van Assyrië. En God grijpt niet in!
Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar: De Profeet Hosea door G.A. van de Weerd.
Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.
Terug naar overzicht