2022 - Micha - Studie 12: Micha 6

donderdag 13 juni

Tweegesprek tussen Gert van de Weerd en Henk Schouten

De Profeet Micha

 

Teksten op: www.bijbelverklaring.com en Family7

Bijbelvertaling uit: Weerd, De Profeet Micha

Aflevering 12: Micha 6

Introductie

Micha 6 spreekt over een hemelse rechtszaak. Dit gebeurt in een toonzetting die de aard heeft van een conclusie aan het einde der tijden. Het betreft een vonnis over de afvalligen van Gods volk in Kanaän; zij die de Antichrist volgen. We zijn dan aan het laatste jaar van de Grote Verdrukking aangekomen.

 

Micha 6:1

Luister! nu! wat de HERE spreekt. Sta op! en pleit uw geding voor de bergen. Laat hen horen, wat de heuvels van u zeggen.

God spreekt als rechter en roept de schuldigen op hun verdediging voor de bergen en heuvels te pleiten. Dat is een standaarduitdrukking die de gehele wereld omvat en tevens onveranderlijkheid typeert. Want de aanklacht is in de vele eeuwen dat God met Israël omging niet veranderd, evenals bergen en heuvels onveranderlijk zijn. De aangeklaagde is mijn volk (vers 3), geheel Israël – alle twaalf stammen.

 

Micha 6:2

Hoort, o bergen, de beschuldiging des HEREN maar ook gij, eeuwige fundamenten der aarde, want er is een geding tussen de HERE en Zijn volk. En tegen Israël dient Hij een aanklacht in.

Met de eeuwige fundamenten der aarde wordt de bestendigheid van God extra benadrukt. Terecht want de Here God heeft eeuwenlang geprobeerd het volk Israël naar het heil te leiden. De bergen en heuvelen – eeuwige fundamenten – staan er al duizenden jaren en in die hele periode is God dezelfde gebleven.

 

Twee beklaagden – Er wordt onderscheid wordt gemaakt tussen de HERE en zijn volk enerzijds (Juda) en Israël anderzijds. Dat suggereert een verschil in aanklacht tussen beide volken en dat is het ook. De eerste aanduiding ziet op Juda en de tweede duidt op het verdwenen Tienstammenrijk.

 

Het geding is tussen de HERE en Zijn volk, dat is tussen God en Juda. De woorden Zijn volk suggereren dat er voor Juda nog hoop is – bedoeld wordt de mogelijkheid tot bekering, waardoor Gods beloften alsnog in vervulling zouden kunnen gaan. Die mogelijkheid ontstond toen de ballingschap ten einde liep – maar de meeste Joden weigerden terug te keren. De tweede met de geboorte van Jezus Christus. Wij, die zoveel eeuwen later leven, weten reeds dat de Joden Jezus toen afwezen – beide kansen bleven onbenut.

 

Tegen Israël (de tien stammen) wordt een finale aanklacht ingediend – voor hen was de genadetijd reeds verstreken. Die status – Gods volk – is voor Israël door het vonnis Lo-Ammi (Hosea 1) verloren gegaan. De zinsnede en tegen Israël zou dus beter als maar tegen Israël gelezen kunnen worden.

 

Micha 6:3

Mijn volk! wat heb Ik niet voor u gedaan? En hoe belastte Ik u daarmee? Antwoord Mij!

Je kunt, indien over de Almachtige wordt gesproken, natuurlijk niet spreken van een uitroep in wanhoop. Toch heeft deze tekst daar veel van weg. De HERE God blikt terug in de geschiedenis en stelt vast: Ik heb er alles aan gedaan! En als een aanklacht klinkt het: Hoe kan, wat Ik gedaan heb, voor u belastend zijn geweest? Bedoeld wordt: een reden tot breuk. Is dat Goddelijk verdriet?... Jazeker!

 

Micha 6:4

Voorwaar ik zeg u: Ik voerde u uit het land Egypte, uit het slavenhuis en Ik verloste u. Mozes, Aäron en Mirjam deed Ik voor u uitgaan.

De Hoogheilige God voert als verdediging van zijn standpunt een aantal belangrijke momenten uit de geschiedenis van Israël op die stuk voor stuk, zonder ingrijpen van Godswege, het einde van Gods volk hadden betekend. Vooral de boeken Exodus en Numeri verhalen daarover.

 

Micha 6:5

Mijn volk: Gedenk! Nu! wat Balak, de koning van Moab beraamde en wat Bileam, de zoon van Beor, hem adviseerde. Gedenk: aan Sittim tot Gilgal. Opdat dit alles u doet erkennen, dat de HERE rechtvaardig handelt.

De profeet vervolgt met de opsomming van de grote daden Gods. Het requisitoir sluit met de vaststelling dat al wat God deed rechtvaardig was, dus geen reden voor de breuk kan zijn. Daarmee wordt de andere partij, per definitie, schuldig verklaard – als de breker van het Verbond aangewezen.

De toonzetting van dit vers is hard. Het is geen dialoog. De Almachtige dwingt zijn volk om terug te blikken naar al die momenten, waarin Hij hen nabij was en steunde. Dat ziet niet alleen op de verlossing uit Egypte en de uittocht. Dit voorbeeld staat als type voor alle wonderen die God aan hen deed.

 

De zegenbede van Bileam, de zoon van Beor

De geschiedenis van Balak en Bileam vinden we in Numeri 22, 23 en 24. Als we het verhaal over de heidense ziener Bileam nauwkeurig lezen, dan blijkt dat daar opmerkelijke profetieën staan geschreven die de geboorte van de Messias voorzeggen en ook de Eindtijd betreffen. Bileam was door de heidense koning Balak ingehuurd om het volk Israël (dat onderweg was naar het beloofde land) te vervloeken. Hij krijgt die vervloeking niet over zijn lippen omdat God hem dat verbiedt. Het tegengestelde gebeurt; God dwingt hem Israël te zegenen. Zo profeteert Bileam in Numeri 24:17 (NBG):

Ik zie Hem 1), maar niet nu 2); ik schouw Hem 1), maar niet van nabij 3) ; een ster 4) gaat op uit Jakob 5), een scepter 6) rijst op uit Israël, 7)

En in Numeri 24:19 lezen we (we geven de NIV-vertaling – de NBG is niet zuiver):

Een heerser 1) zal uit Jakob 5) komen en de ontkomenen 8) van de stad 9) vernietigen.

Dan, in Numeri 24:23b, roept Bileam uit:

Wee! Wie zal leven 10), als God dat 11) tot stand zal brengen?

 1)   Hem is Jezus Christus, de beloofde Messiaskoning.

 2)   Beter nog is : maar niet in het nu of maar niet in het heden.

 3)   Dit is een tijdsbepaling, bedoeld wordt een tijdstip in de verre toekomst.

 4)   De ster is traditioneel het zinnebeeld van een heerser. Hier wordt Jezus Christus bedoeld – Mattheüs 2:2.

 5)   De stamvader van alle twaalf stammen van Israël.

 6)  De scepter is het voorwerp dat de daadwerkelijke uitvoering van het koningschap uitbeeldt.

 7)   Israël is de naam van het volk van de twaalf stammen in het begin van Israëls geschiedenis, maar ook in de Eindtijd. In feite is het haar Messiaanse naam.

 8)   Deze ontkomenen zijn volgelingen van de Antichrist die uit Jeruzalem zullen wegvluchten in een groot dal, dat uit de splitsing van de Olijfberg zal ontstaan en vervolgens omkomen (Zacharia 14:4 en 5).

 9)   Jeruzalem, de ongenoemde stad van verderf (vers 9-10) in de Grote Verdrukking: Stad van de Antichrist.

10)  Bedoeld wordt: in leven blijven. De profetie wijst op de verschrikkelijke oordelen van God die in de Eindtijd de aardbevolking zullen decimeren.

  1. De gebeurtenissen (weeën) die aan de stichting van het Messiaanse Rijk voorafgaan.

 

v5B Gedenk: aan Sittim tot Gilgal – De plaatsen Sittim en Gilgal waren twee pleisterplaatsen van het volk Israël op hun tocht door de woestijn naar het beloofde land en lagen net voor en net na de plaats van de doortocht door de Jordaan. Ze symboliseren daarom de verovering van Kanaän (Jozua 1,2 en 3).

 

Micha 6:6

Waarmee zal ik de HERE tegemoet treden, zal ik mij buigen voor de allerhoogste God. Zal ik tot Hem naderen met brandoffers van éénjarige kalveren?

Sprak in de eerste verzen God zelf, hoewel door de mond van de profeet Micha, nu gaat de profetie over op het gesproken woord van de profeet zelf die hier zijn traditionele rol als middelaar opneemt. De profeet Micha presenteert zich als de advocaat van Gods volk en begint met te erkennen dat hij voor een verloren zaak strijdt (buigen). Vervolgens gaat hij over tot een aantal voorstellen die de vorm hebben van retorische vragen. Hij spreekt over de voorwaarden, waaronder de Allerhoogste genoegdoening voor de gepleegde zonden kan worden gegeven. Micha zet hoog in, want brandoffers van eenjarige kalveren behoorden tot de beste offers die men bedenken kon. Slechts een rijke kon zich zo iets permitteren. Daarmee erkent hij dus dat er sprake is van een zeer grote schuld.

 

Micha 6:7

Zal de HERE dan worden behaagd met duizenden rammen, of wellicht met tienduizenden rivieren van olie? Moet ik dan mijn eerstgeborene offeren, de vrucht van mijn lichaam, voor de zonde van mijn ziel?

Het offer van vers 6 blijkt niet toereikend, ja, zelfs zo ver verwijderd van wat noodzakelijk zou zijn, dat Micha er nu toe overgaat het aan te bieden offer tot in het absurde te vergroten. Hij gaat zelfs zo ver dat het offeren van een eigen kind als compensatie wordt voorgesteld. De strekking van de tekst is dat er geen offer (van de mens uit bestaat) dat groot genoeg is om de schuld van Gods volk te delgen.

 

De profetie, die tot nu toe voor een deel ook universele strekking had, gaat hier over in Eindtijdprofetie,

want een toestand als deze, dat de schuld te groot is om gedelgd te worden, past alleen in die context.

 

v7A Zal de HERE dan worden behaagd ... – In dit vers zit ook een sterk aansprekend persoonlijk element. Het schetst namelijk evenzeer de schuld van elk individueel mens aan God en accentueert aldus het grote offer dat Jezus Christus aan het kruis bracht tot verzoening van onze zonden.

 

Vers 7 bevat een woordspeling: Moet Ik dan mijn eerstgeborene offeren?… – we lezen nu hoofdletter –  Het antwoord is:… Ja! Echter niet de eerstgeborene van de zondaar, maar van God – Jezus Christus.

 

Micha 6:8

Hij toonde de mens wat goed is, dus wat zal de HERE zeker van u eisen? Voorwaar ik zeg u: Om rechtvaardig te handelen en barmhartigheid te beminnen en ootmoedig te wandelen met uw God.

Dan volgt in vers 8 de anticlimax. Het blijkt de Here God in wezen niet om offers van de mens te gaan. Het verlangt dat wij rechtvaardig handelen en barmhartigheid beminnen als gedragscode tot de mede- mens en tevens om ootmoedig te wandelen met uw God, wat de verlangde liefdesverhouding tot de Allerhoogste beschrijft. Aan die basisvoorwaarden is niet voldaan – niet door Israël; niet door ons.

 

De voorwaarden die God aan zijn volk stelt zijn niet nieuw, maar hebben eeuwigheidswaarde (zeker). Dit is dus geen nieuw gebod, maar God heeft door de gehele geschiedenis zo tot Israël gesproken en hun die levenswijze voorgehouden (toonde de mens wat goed is).

Maar de gegeven leefregels zijn geen genoegdoening voor reeds gepleegde zonde. Want in deze teksten toont God Zijn volk wat niet tot stand gekomen is. Aan de eis des HEREN is dus niet voldaan en daarmee ademt deze tekst een ondertoon van onherroepelijkheid uit, van een onvermijdelijk oordeel dat komende is. Met Micha 6:8 is de pleitrede afgesloten. Er is helaas geen steekhoudend argument ter tafel gekomen. De aanklacht verkrijgt zo per definitie het karakter van een eindvonnis.

 

Ook profetie voor die Tijd – Voor de tien stammen van Israël was geen clementie meer mogelijk. Wel voor de Joden en de kans op een keer in Gods gunst kwam zelfs tweemaal. De eerste gelegenheid bij de terugkeer uit de ballingschap. Helaas ging maar een klein aantal Joden terug en zo werd deze kans gemist.

De tweede gelegenheid ontstond met de geboorte van Jezus Christus. En juist Hij riep op rechtvaardig te handelen en barmhartigheid te beminnen. Maar de Joden bekeerden zich niet en wezen Hem af en zo ging de laatste kans op een keer in Gods gunst ongebruikt voorbij.

 

Micha 6:9

De stem van de HERE klinkt tot de stad. Hij proclameert: – dan is het wijsheid als men uw Naam daarin ziet – Sla acht! op de roede en wie haar opriep.

De volgende episode van dit hoofdstuk is een aanloop tot het oordeel dat vanaf Micha 6:13 klinkt. De HERE God richt het woord tot de stad. Algemeen wordt daarin Jeruzalem herkend.

Onze vertaling van vers 9 wijkt sterk af van de NBG, HSV en NBV-vertaling. Dat is niet lichtvaardig gedaan, maar een nauwgezette weergave van de Hebreeuwse grondtekst.

 

Stad van het Verderf – Waarom toch de bedekkende omschrijving de stad en niet gewoon Jeruzalem? Waarschijnlijk juist vanwege die naam, want die betekent: erfgoed van vrede en die kwalificatie blijkt Jeruzalem niet meer waardig, gezien de zonden die haar worden toegeschreven. En dat geldt vooral de Eindtijd, want dan is het de stad van de Antichrist geworden, de stad van het verderf (vers 10). Daar zal de gruwel der verwoesting staan, het beeld van het Beest (Openbaring 13).

Deze profetie ziet op de tweede helft van de zevenjarige regering van de Antichrist als eenieder verplicht wordt het afgodsbeeld van het Beest (dus Satan) te aanbidden, op straffe des doods.

 

v9B Hij proclameert: – De woordkeus maakt duidelijk dat er een belangrijke uitspraak van Godswege komt. Die uitspraak blijkt gericht tot de stad. Het is niet duidelijk of God zelf spreekt of iemand anders, wat meestal het geval is. Een heraut bijvoorbeeld of de profeet Micha.

 

v9D Sla acht! Op de roede en wie haar opriep. – De proclamatie van God is haast cryptisch in z’n omschrijving. Toch is de tekst wel te begrijpen. De komst van de Messias is aanstaande. De Antichrist regeert nog wel, maar zal kort daarna met zijn gehele leger vertrekken om tegen de verzamelde legers uit de volken te strijden en daarna omkomen (Daniël 11:45).

Het is waarschijnlijk dat de dood van de antichrist door de komende Messias zal worden bewerkstelligd. We vinden een duidelijke aanwijzing in II Thessalonicenzen 2:8

Dan zal de wetteloze (de Antichrist) zich openbaren, dien de Here (Jezus) zal doden door de adem zijns monds en machteloos zal maken door zijn verschijning, als Hij komt.

In deze context is de roede (Micha 6:9b) de Messias, maar daarmee wordt wellicht ook op één of enkele

van de zeven aartsengelen geduid, met hun strijdmachten (de strijdwagens van Zacharia 6). Degene, die de roede opriep is uiteraard God zelf, want Hij is het die Jezus Christus zendt.

 

v9B dan is het wijsheid als men uw Naam daarin ziet – Belangrijke vraag is: wie worden met men bedoeld. Micha spreekt hier over de gelovigen van Gods volk, want zij zullen de Schriften verstaan. Zij zullen de tekenen des tijds juist interpreteren en aldus wijsheid verwerven.

De toonzetting van Micha 6:9 is die van een soeverein vorst, de Machtige Israëls, Die uit de hemel Zijn besluiten bekendmaakt. Het woord wijsheid ziet op de Raad Gods, waarvan nu een stukje onthuld wordt. Het is alsof de HERE zegt: ‘Dit moet gaan gebeuren opdat ...’ en de aanvulling zou moeten zijn: ‘het Messiaanse Rijk kan aanbreken’. Deze profetie is niet beperkt tot de stad Jeruzalem, maar richt zich, evenals elders in dit hoofdstuk, tot geheel Gods volk te dien dage. Daarvan is Jeruzalem het wereldlijk en geestelijk centrum en in haar naam en het verzwijgen daarvan, ligt de kern van de profetie besloten.

 

Micha 6:10      

Nochtans: Zijn daar niet het huis des verderfs, de schatten van verdorvenheid en de te kleine efa? Hetgeen vervloekt is?

Dit vers zal door de tijdgenoten van Micha zeker op de eigen situatie betrokken zijn, want gedurende de regering van koning Achaz was sprake van vergaande goddeloosheid en afgodendienst. Maar ... , zelfs in de meest duistere jaren van zijn bewind was er nog wel sprake van een zekere mate van recht – in vers 10 is dat er niet meer – het is dus een voorvervulling. Ten volle komen deze woorden pas tot hun recht als ze in de Eindtijd worden geplaatst. Daarin zal volkomen wetteloosheid de norm zijn; Micha 7 spreekt erover.

 

v10B de schatten van verdorvenheid – De regeerders van Jeruzalem zullen te dien dage rijk geworden zijn van het plunderen van Joden die God niet willen verloochenen en daarom gedood zullen worden. Zacharia 14:1 (Grondtekst) spreekt erover: (Weerd, Zacharia, Herziene Verklaring, pagina 414-415 en 437-438)

Wees alert! De dag van Jahweh zal komen en de behaalde buit zal in uw midden worden verdeeld.

 

v10C de te kleine efa – Een efa was een algemeen gebruikte inhoudsmaat voor droge waren met een inhoud van ongeveer 39 liter. Het was aan z'n uiterlijk als zodanig herkenbaar en werd algemeen in de handel gebruikt. Het vervalsen van de inhoudsmaat, dus het maken van een te kleine efa, was een vorm van zwendelarij die regelmatig voorkwam.

 

Micha 6:11      

Zal ik vrijspreken vanwege valse weegschalen en over een buidel met valse gewichten?

De Here God vervolgt de aanklacht die een variant is op de te kleine efa van Micha 6:10 en dus de betrouwbaarheid van maten en gewichten betreft die de basis vormen van een goed en rechtvaardig functioneren van elke maatschappij.

 

Micha 6:12      

Haar welgestelden zijn vol van geweld. Haar inwoners spreken leugens en hun tong is bedrieglijk in al hun uitspraken.

De tekst verwijst naar Micha 3 waar de profeet gedetailleerd op het gedrag van de regeerders en leiders ingaat. Hij schetst het Jeruzalem van de Antichrist, kort voor de komst van de Messias. Dan zal de wetteloosheid ongekende diepten bereiken. In deze fase is de stad overgeleverd aan Satan.

 

Micha 6:13      

Tengevolge en daarom handel Ik! Ik zal aanvangen u te vernietigen, u tot ondergang te brengen vanwege uw zonden.

Na de opsomming van een aantal belangrijke zonden, spreekt de HERE God nu het vonnis uit. Hij zal aanvangen u te vernietigen en dat zal tot hun ondergang leiden. Daarmee duidt deze tekst niet slechts op een enkele gebeurtenis, maar op het geheel aan de oordelen van God in de Eindtijd.

 

Micha 6:14      

En u, u zult eten, doch niet verzadigd worden, uw maag zal leeg aanvoelen. Wat u zult opslaan zal niet behouden worden, omdat datgene wat u redt, Ik aan het zwaard zal prijsgegeven.

Als de laatste oordelen Gods aan het einde van de Grote Verdrukking losbarsten, zal de verwoesting op aarde groot zijn. Dan zullen ook de regens uitblijven en zal grote voedselschaarste ontstaan. Onder andere Zacharia 10:1 bericht ons daarover (Weerd, Zacharia, Herziene Verklaring, pagina 264-268). Die schaarste zal tot gevolg hebben dat men slechts weinig te eten zal krijgen (uw maag zal leeg aanvoelen). Het meeste voedsel zal toevallen aan hen die de macht (zwaard) bezitten. Het zal met geweld worden afgenomen.

 

Micha 6:15      

En U? U zult planten, echter niet oogsten. U zult olijven persen, maar de olie niet gebruiken en most verkrijgen, doch de wijn niet drinken.

Dit vers werkt Micha 6: 14 verder uit. De toonzetting is duidelijk. Alle werkzaamheden die tot de productie van voedsel zullen leiden, blijken zinloos te zijn geworden. De reden daarvoor vinden we wellicht in hoofdstuk 3:6, waar een verduistering van het zonlicht wordt voorzegd, dus zal er ook vrijwel niets meer kunnen groeien. Tweede reden is dat het voedsel met geweld wordt afgenomen (Micha 6:14).

 

Micha 6:16      

Want hij houdt de inzettingen van Omri en alle praktijken van Achabs huis en u zult zich op die levenswijze richten. Daarom zal Ik Mij toewijden aan uw ondergang en haar inwoners zullen tot bespotting zijn en u zult de minachting van mijn volk ondergaan.

Met hij wordt de Antichrist bedoeld, de verpersoonlijking van alles wat vijandig tot God is. Het woord u wijst op goddelozen, deels niet-joden (zoals ambtenaren van de Antichrist), maar ook dat deel uit Gods volk dat de Antichrist verkiest – dus Satan – en God verloochend.

In Micha 6: 16 vinden we oordeel en noodlot in dezelfde zin samengebracht. Want de constatering: u zult zich op die levenswijze richten – heeft een onherroepelijk karakter. Die wijst op de afgodendienst, zoals onder koning Omri en Achab in Israël werd ingevoerd, dus de Baäl- en Astartedienst.

 

De Here God ziet de toekomst als een heden en gunt ons zo een blik in zijn Raad. Het zal duidelijk zijn dat de gebruikte voorbeelden, dus de zonden onder Omri en Achab, slechts een typerende functie hebben. Ze duiden zonder twijfel op de cultus rond het beeld van het Beest (Openbaring 13), zoals die onder de Antichrist in Jeruzalem zal worden gevestigd. Die afgodendienst zal de afgoderij van Omri en Achab in gruwelijkheid en verdorvenheid verre overtreffen.

 

v16B Daarom zal Ik Mij toewijden aan uw ondergang – Dit is het onherroepelijk en afsluitende oordeel van God, waarmee het rechtsgeding eindigt. Het is van een beklemmende radicaliteit. Voor de auteur was het moment, waarop hij deze woorden schreef, een moment van heftige emotie en beklemming. Het schokkende besef: o God, zal het zo erg zijn dat U zich zal toewijden aan hun ondergang? Dan spreken de oude psalmwoorden: ach, wie zal dan bestaan? Want voor hen die zich niet bekeren geldt: Het is verschrikkelijk te vallen in de handen van de levende God.

 

v16D en u zult de minachting van mijn volk ondergaan – De woorden mijn volk wijzen op het gelovig overblijfsel, de nalezing uit Israël en Juda. Dit is wat genoemd wordt: het ware Israël.

__________________________________________________________________________________________________________________________________________

 

Kanttekeningen: Het Beeld van het Beest

 

In de Eindtijd zal er een afgodsbeeld in de tempel te Jeruzalem worden opgericht in de binnenste voorhof van de tempel. Het tijdstip, waarop dat plaats zal vinden, ligt voor ons nog in de toekomst; wellicht niet eens zo ver weg. De maatschappij die dan zal bestaan zal zeker parallellen kennen met de onze. Vanuit die context lijkt het niet waarschijnlijk dat een afgodsbeeld een prominente rol in de samenleving zal spelen. Zo primitief zijn we toch niet meer (?). Voorgaand standpunt is echter niet meer houdbaar indien we Openbaring 13:3 (NBG) lezen:

En Ik zag één van zijn koppen als ten dode gewond en zijn dodelijke wond genas; en de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna, en zij aanbaden de draak, omdat hij aan het beest de macht gegeven had.

En Openbaring 13:8

En allen, die op aarde wonen zullen het beest aanbidden, ieder wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld.

En Openbaring 13:14

En het * zegt tot hen, die op de aarde wonen, dat zij een beeld moeten maken voor het beest, dat de wond van het zwaard had en weer levend geworden is. En hem werd gegeven om aan het beeld van het beest een geest te schenken, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken, dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood werden.

* het = het beest = de Valse Profeet, Openbaringen 16:13.

Een dood beeld dat gaat leven en spreekt! Dat zal velen verleiden het te aanbidden. Dit afgodsbeeld zal de godheid van de nieuwe eeuw zijn, van het nieuwe tijdperk – we noemen het: New Age.

 

Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar: De Profeet Micha, door G.A. van de Weerd.

 

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2022 - Micha - Studie 12: Micha 6