2022 - Micha - Studie 7: Micha 2A

donderdag 13 juni

Tweegesprek tussen Gert van de Weerd en Henk Schouten

De Profeet Micha

 

Teksten op: www.bijbelverklaring.com en Family7

Bijbelvertaling uit: Weerd, De Profeet Micha

Aflevering 7: Micha 2A

__________________________________________________________________________________________________________________________

Introductie

Met Micha 1 is de toon gezet. Het bevat in vogelvlucht het hele boek Micha – een soort introductie dus – en die betreft ten diepste de Eindtijd. Toch zal men in Micha’s tijd en de eeuwen daarna de tekst ook op de eigen situatie betrokken hebben, maar dan vervagen de details die in Micha 2-7 aan het licht komen.

Micha 2 is een heel belangrijke profetie. Dat komt er in de meeste vertalingen niet uit, omdat men slecht vertaalt of allerlei details mist (onbelangrijk vindt). Ook Micha 2 wordt daarom in twee delen behandeld.

 

Micha 2:1

Wee over hen!, die ongerechtigheid bedenken en kwaad beramen in hun bed. Bij het aanbreken van de morgen voeren zij het uit, omdat dit alles in de macht van hun hand is.

Het wee over hen luidt een oordeel in en die is gericht tegen de regeerders van Gods volk. Dat zijn zij die dit alles in de macht van hun hand hebben. Dat duidt op een dictatoriale regering. Elke gril die in hun gedachten opkomt, wordt de volgende morgen al direct uitgevoerd. Die vorm van brute willekeur en kwaadaardigheid wijst op de regering van de Antichrist in tweede helft van de Grote Verdrukking. Over die toename van het kwaad spreekt Openbaringen 22:11 (NBG):

Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd.

 

Micha 2:2

Zo zij landerijen begeren, dan nemen zij die in beslag, uw huizen, zij nemen die af. Zij bezwendelen een mens en zijn huis, een medemens en zijn bezit.

Vers 2 schildert een maatschappij, waarin regeerders hun volk genadeloos uitbuiten. De tijdgenoten van Micha zullen dat wellicht op de rampzalige regering van koning Achaz en Manasse betrokken hebben. Maar toen was er nog wel sprake van een zekere rechtsstaat, hoewel die bij vlagen uitgehold werd. Vers 2 gaat veel verder en spreekt van volkomen rechteloosheid. Dat gebeurt in de tweede helft van de regering van de Antichrist in de Grote Verdrukking, als gelovigen vervolgd worden en hun bezittingen verbeurd.

 

Micha 2:3

Daarom, zo spreekt de HERE: Ziet! Ik zal een ramp bedenken tegen dit verkozen volk. Daaruit zult gij uw nek niet redden. Dan zult gij niet meer in hoogmoed wandelen, want het is de tijd van Het Onheil.

Na de beschuldiging van vers 1 en 2 volgt het oordeel van God. Dat is gericht tot dit verkozen volk – dat was Juda, want Israël bestond toen niet meer. Maar ook hier overstijgt de profetie die tijd en ziet op de Eindtijd als Gods volk een verbond met de Antichrist gesloten heeft en zo Satan volgt. De omschrijving daaruit zult gij uw nek niet redden is onvervalste Eindtijdprofetie. De ballingschap van Israël en Juda, betrof namelijk maar een deel van de bevolking. Velen vluchtten weg naar Egypte of bleven in het land Kanaän achter. Zij redden hun nek dus wel! Echter Micha spreekt over een definitieve afrekening en die past alleen in de Eindtijd.

 

In de tweede helft van De Grote Verdrukking (de tijd van het Onheil) zal het verkozen volk (Joden) zich tegen God keren en de Antichrist dienen. Zij, die God trouw blijven – een minderheid - zullen dan al merendeels gevlucht zijn (bijvoorbeeld naar Petra, in de bergen van Paran, zuidoostelijk van Jeruzalem). De straf die God het afvallig volksdeel op zal leggen blijkt zo definitief dat er maar weinig overlevenden zullen zijn. Van dit moment spreekt Zacharia 11:9-10 (grondtekst):

 9   Daarop sprak Ik (= God): Ik wil u niet langer weiden. Laat sterven wat stervende is – maar laat wie  verborgen is verborgen blijven.

10   Toen nam Ik Mijn toegenegen staf – die van alle Schoonheid – en verbrijzelde die om daarmee Mijn verbond van genegenheid te herroepen dat Ik met alle volken sloot.

 (Weerd, Zacharia, Herziene Verklaring, pagina 305-307)

 

Met de profetie van Zacharia 11:9 trekt God zich terug van de wereld. Dat is een vreselijke beslissing, want Satan is niet in staat liefde en schoonheid op te wekken. De bron daarvan de Hoogheilige God en dat is de boodschap van Zacharia 11:10. Zo krijgt Satan vrij baan en worden de remmen van het kwaad losgelaten (Micha 7:1-6 beschrijft die afschuwelijke maatschappij in ontluisterende woorden).

De tweede vervloeking herroept het verbond met Noach, Genesis 9:8-16, waar geschreven staat: dat er geen zondvloed meer wezen zal, om de aarde te verderven. De belofte van God, om de aarde niet meer te verderven, wordt bij dezen herroepen en dat luidt een reeks huiveringwekkende oordelen in die het aanzien van deze wereld zullen veranderen. (NB: Er staat geen ‘eeuwig verbond’ in Genesis 9:16, maar ‘langdurig verbond’. Als dat verbond breekt zal het teken van de regenboog verdwijnen. – Weerd, Openbaring, pagina 247-248)

 

Micha 2:4

Te dien dage zal hij u tot bespotting maken. Dan zal hij honen, want hij is hoon. Hij zal zeggen: tot verwoesting worden de bezittingen van mijn volk verwoest en verdeeld. Voorwaar, ik zeg u: hij zal Mij de toegewezen landstreken afnemen en aan het afvallige toewijzen.

De uitdrukking te dien dage ziet in de Bijbel vrijwel altijd op de Eindtijd, dus ook hier.

Er wordt nu een nieuwe persoon geïntroduceerd, hier aangeduid met hij. Gezien zijn vreselijke daden kan deze de profeet Micha niet zijn, noch de Allerhoogste zelf of de Engel des HEREN (= Jezus Christus). De tekst spreekt over de Eindtijd en de enige kwaadaardige personen van groot gewicht die in die periode nog overblijven, zijn de Antichrist en de Valse Profeet. Deze laatste constatering verklaart tevens waarom zoveel vertalers opvallend vermijden de persoonsvorm hij in de tekst te introduceren, terwijl dit toch zo overduidelijk uit de Hebreeuwse grondtekst blijkt. De grondtekst is niet geheel duidelijk of die hij de Antichrist is, dan wel de Valse Profeet. Nu zegt Openbaring 13:1b (NBG):

En ik zag uit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van godslastering.

Het godslasterlijke element wordt nog eens bevestigd in Openbaring 13:5-7. Er is geen twijfel over, dat Johannes hier spreekt over de Antichrist. Het is dus waarschijnlijk dat hij die hoon is dezelfde persoon aanwijst. In slechts enkele woorden schetst de profeet Micha het wezen van die Antichrist. Hij spreekt niet alleen godslasterlijk (honen), hij is het ook. Zijn verschijning en optreden als de anti-christus is de uiterste vorm van godslastering. Over de hoon die hij spreekt, bericht Openbaring 13:5-7

  5   En hem werd 1) een mond gegeven, die grote woorden en godslasteringen spreekt; en hem werd macht gegeven dit twee en veertig maanden 2) te doen.

  6   En (het beest) opende zijn mond tot lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn tent 3) en hen die in de hemel 4) wonen.

  7   En hem werd gegeven om tegen de heiligen 5) oorlog te voeren en hen te overwinnen; en hem werd macht 6) gegeven over elke stam en natie en taal en volk.

  1)    Dat is het beest uit de zee, de Antichrist (Openbaring 13:1-10).

  2)    Dat is 3½ jaar, de tweede helft van De Grote Verdrukking die 7 jaar zal duren.

  3)    Waarschijnlijk doelt dit op de tempel (Ezechiël 40-42) die nog gebouwd zal worden.

  4)    Volgens velen worden hier engelen mee bedoeld. Dat is echter niet waarschijnlijk. Veel logischer is het dat de tekst duidt op de Gemeente van Christus die dan al opgenomen is. Dus vóórdat de Grote Verdrukking uitbrak. Deze gelovigen zijn Satan en de Antichrist als het ware ‘ontsnapt’.

  5)    Dat zijn niet alleen de gelovigen uit Juda en Israël, maar alle gelovigen wereldwijd, gedurende de Grote Verdrukking. Zij zullen weigeren de Antichrist te volgen en daarom ten dode toe vervolgd worden.

  6)    Hij zal de dictator van een groot rijk in de Eindtijd wezen. De tekst suggereert zelfs dat die macht de gehele wereld zal omvatten.

NB: Een kort overzicht van de Eindtijd vindt u in aflevering 3: De Eindtijd.

 

v4b Hij zal zeggen: Tot verwoesting worden de bezittingen van mijn volk verwoest en verdeeld.

De profeet spreekt hier over wat hij zal zeggen. Die hij is de Antichrist, dat blijkt wel uit vers 4a.

De aanduiding mijn volk is in het zinsverband niet geheel duidelijk. Men kan stellen dat dit vanuit de profeet gezien moet worden en dan wordt er op het volk van de profeet geduid; dat is Juda (de Joden).

Op het beschreven moment in de Eindtijd zal de Antichrist vrijwel onbeperkte macht hebben verworven. Dat vindt plaats tijdens de Grote Verdrukking, waarschijnlijk in de tweede periode van drieënhalf jaar (uit een totaal van zeven). Hij zal deze macht onder andere uitoefenen over de bewoners van Kanaän. De samenstelling van die bevolking zal waarschijnlijk als volgt zijn:

  1. Niet-joden, volgelingen van de Antichrist.
  2. Joden die de Antichrist zullen volgen tot het einde.
  3. Joden die aanvankelijk de Antichrist zullen volgen, maar na 3½ jaar, als het beeld van het beest wordt opgericht, zullen weigeren dit beeld te aanbidden. Zij zullen zich daarop afkeren van de Antichrist en daarom massaal vervolgd worden en (zo mogelijk) gedood.

De uitdrukking (mijn volk) komt van het woord ’ammî. Dat kan ook vertaald worden met volksgenoten

dus leden van hetzelfde volk en dat wijst wellicht op de Joden van punt 3. Dat zijn zij die God trouw blijven en daarom door de Antichrist gehaat worden. Wel dient men nadrukkelijk mee te nemen dat het grootste deel van Gods volk (2) de Antichrist wel zal blijven volgen. Die worden hier dus niet inbegrepen.

NB: De Messias belijdende Joden zijn dan al opgenomen ten hemel.

 

Micha 2:4 ziet op een tijdperk, waarin de Antichrist elke gelovige Jood tot de dood toe zal vervolgen en zijn of haar bezittingen zal confisqueren (zie ook vers 8).

 

v4c Voorwaar, ik zeg u: hij zal Mij de toegewezen landstreken afnemen en aan het afvallige toewijzen.

Mij, dat kan God zelf zijn, hoewel dan gesproken wordt door de mond van de profeet, maar dat is niet waarschijnlijk. Meer logisch is het dat nu de Engel des HEREN spreekt (Jezus Christus). Deze is de rechtmatige eigenaar (koning) van het beloofde land (de toegewezen landstreken).

Als laatste blijft dan de vraag over wie dan degenen zijn die in vers 4 omschreven worden met het afvallige. Dat ligt nu toch wel voor de hand. De Antichrist (hij) zal het in beslag genomen land aan zijn handlangers geven. Dat zijn voornamelijk afgevallen Joden, maar ook personen uit andere nationaliteiten, die volgeling zijn van de Antichrist of onderdeel zijn van zijn regering. Dat zijn zij die het beeld van het Beest wel zullen aanbidden. Over die toegewezen landstreken profeteert ook Daniël 11:39 (NBG):

En hij (de Antichrist) zal optreden tegen de versterkte vestingen met de hulp van de vreemde god (Satan); ieder die deze erkent, zal tot grote eer komen; hij zal hen tot heersers maken over velen en grond aan hen toedelen als beloning.

 

Micha 2:5

Daarom zal het niet voor u zijn; als men door het lot het land verdeelt in de vergadering van God.

De profetie gaat verder met het uitspreken van het oordeel over het afvallig deel van Gods volk. Opvallend is dat een bepaald onderwerp, namelijk het verdelen van het land, terugkomt. In vers 5 is dat echter een geheel andere gebeurtenis dan in vers 4. Vers 4 spreekt van het roven van stukken land die aan de handlangers van de Antichrist worden gegeven. Vers 5 echter spreekt over een legale verdeling. Die vindt plaats aan het begin van het Messiaanse Rijk, als onder de regering van de Messias het land toegewezen wordt aan het overblijfsel uit Israël en Juda – de resterende gelovigen dus. Vers 5 is eeuwen- lang vergeestelijkt. Edelkoort (Bijbel met Kanttekeningen) zegt daarover op pagina 249:

D.i. het nieuwe Israël, dat er eens wezen zou. In dat nieuwe volk zou voor hebzuchtige rijkaards geen plaats wezen; daar zou met hen niet gerekend worden. Dat is op O. Tische wijze wat gezegd wordt in Openb. 21:27

En Ridderbos (De Kleine Profeten, deel III), op pagina 67:

De straf voor hen, die zich onrechtmatig verrijken, is dus, dat zij in het midden van des HEEREN gemeente geen erfdeel zullen hebben;

Ridderbos stelt het oude Juda gelijk aan de Gemeente. Zelfs de kanttekenaren van de Statenvertaling, die hier vaak allegorisch verklaren, gaan niet zo ver. Zij vermijden het woord Gemeente en spreken van Gods volk! De tekst spreekt echter niet van de Gemeente, maar van de vergadering van God. Dat is het ‘uitvoerend orgaan’ van God en die bestaat uit zeven aartsengelen – in Openbaring 1:4-5 de zeven Geesten voor Zijn troon genoemd – onder leiding van Jezus Christus.

Vers 5 is puur Messiaans. Na de overwinning op de verzamelde legers uit de volken (Harmageddon) en de dood van de Antichrist en de valse profeet, zal het Messiaanse Rijk aanbreken. De landstreken v4c, dat is Kanaän in z’n Messiaanse omvang, zullen vervolgens toegewezen worden aan alle stammen van Israël. Die worden gevormd door de overlevenden uit de Grote Verdrukking die al in Kanaän wonen én hen die uit de verstrooiing terugkeren. Zij zullen Jezus Christus dan als hun Zaligmaker hebben aangenomen. Het toewijzen van het beloofde land aan de stammen van Israël en Juda, dat aan het begin van het Messiaanse Rijk zal plaatsvinden, vinden we gedetailleerd beschreven in Ezechiël 45 en 48. Deze verdeling zal door God opgelegd worden en door Jezus Christus, de Messias, daadwerkelijk worden uitgevoerd. Daarnaast wordt een groot stuk grond bestemd voor de dienst aan God. Ezechiël 45:1 (NBG) getuigt daarover:

Wanneer gij nu het land door het lot als erfdeel toewijst, zult gij de HERE bij wijze van heffing geven een heilig stuk van het land; Dit kan wel beter. We vertalen direct uit de NIVIHEOT-grondtekst:

Wanneer u het land als erfdeel wordt toegewezen, zult gij de HERE bij wijze van heffing een heilig stuk van het land geven;

 

Micha 2:6

Gij zult niet tot extatisch profeteren opwekken. Laat hen niet aldus profeteren, opdat schande hen niet zou overvallen.

Er wordt hier gesproken over de praktijken van heidense profeten die middels geestverruimende middelen in extase raken. Het is langs deze verdorven weg dat zij in contact komen met de geesteswereld. Ogenschijnlijk waarschuwt vers 6 voor deze praktijken in algemene zin. In die betekenis is het een oproep die zowel in de oude tijd, het heden, als in de Eindtijd geplaatst kan worden. In het kader van de verhaal- lijn van het boek Micha is die uitleg echter te beperkt. We dienen nog dieper te graven.

In vers 5, 6 en 7 van Micha 3 wordt ook gesproken over valse profeten. Het is zeer waarschijnlijk, dat zij identiek zijn aan de heidense profeten van dit vers. Uit Micha 3:6 blijkt dat hun gaven verduisterd zullen worden. Het contact met de geesteswereld wordt dus plotseling verbroken, omdat de Antichrist (hun bron) sterft (Daniël 11:45b). Vanuit voorgaande hypothese wordt duidelijk dat we de finale vervulling van Micha 2:6 in de Grote Verdrukking moeten zoeken. Het is daarom logisch dat extatisch profeteren  op de goddeloze cultus rond het beeld van het Beest ziet. De waarschuwing betreft dus eenieder die zich inlaat met die cultus – de Babylonreligie – die in z’n verdorvenheid uiterst godslasterlijk zal zijn.

 

Micha 2:7

Is het niet gezegd, huis van Jakob? Is Hij vertoornd, de Geest van God? Dat blijkt uit zijn daden! Doen mijn woorden geen goed aan degene, die oprecht wandelt?

De profeet Micha herinnert de lezers er nog eens aan dat de profeten Israël steeds gewaarschuwd hebben voor de oordelen van God. Voor hen die de profeten kennen zijn deze oordelen dus geen verrassing.

Dit vers vertoont overigens een verrassende overeenkomst met Zacharia 1:4, waar vrijwel hetzelfde staat geschreven. De lezer wordt gewaarschuwd dat de daden Gods, dus oordeel of zegen, weergeven of God vertoornd is of niet. Vers 7 lijkt qua inhoud ogenschijnlijk van algemene strekking, evenals het antwoord dat de profeet geeft. Echter de woorden: Dat blijkt uit zijn daden, geven sterk de indruk dat hier ook bedoeld wordt dat de schriftgelovige aan de daden van God – dat zijn de oordelen van de Eindtijd – afmeten kan hoe ver het met die toorn is! Want daar geeft Openbaring informatie over!

 

Micha 2:8

Want in korte tijd zal mijn volk de vijand, die op zal staan, gelijk worden. Onder het oog van de kostbaargekleden, berooft u hen, die aan u voorbij trekken, zonder mededogen, zoals krijgsvolk doet, dat terugkeert van een veldslag.

De woorden Want in korte tijd zijn een vertaling die slechts benadert wat bedoeld wordt en zo is elke andere vertaling ook. De uitdrukking in de grondtekst omschrijft een veranderingsproces dat in korte tijd plaatsvindt en waarin mijn volk (Gods volk dus) zich kennelijk aan de kant van de vijand schaart (gelijk worden). Die gebeurtenis vindt plaats in de tweede helft van de Grote Verdrukking, als Juda (mijn volk), behalve dat deel dat God trouw gebleven is zich bewust aan de kant van de Antichrist (de vijand) schaart. We vinden dat voorval gedetailleerd beschreven in Zacharia 11:7-11 (zie: Aflevering 3: de Eindtijd). Die vijand is de Antichrist. Over zijn komst bericht ons II Thessalonicenzen 2:3 (NBG):

Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval 1) komen en de mens der wetteloosheid 2) zich openbaren, de zoon des verderfs 3), de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God 4) of voorwerp van verering heet 5), zodat hij zich in de tempel Gods 6) zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god 7) is.

En II Thessalonicenzen 2:8

Wacht slechts totdat hij, die op het ogenblik nog weerhoudt 8), verwijderd is. Dan zal de wetteloze 2) zich openbaren, dien de Here Jezus zal doden door de adem zijns monds 9) en machteloos zal maken door zijn verschijning 10), als Hij komt.

  1)    Bedoeld wordt een proces, waarin de mensheid massaal tot afval zal komen (Openbaring 22:11)

  2)    Dat is de Antichrist (Daniël 7:25b, 1 Johannes 2:18, 22 en 4:3).

  3)    Sommigen zien in zoon des verderfs de Antichrist. Anderen wijzen op de valse profeet.

  4)    Daniël 11:36 en Openbaring 13:5 en 6.

  5)    Hij zal alles, wat heilig is in de ogen van gelovigen bevuilen en trachten te vernietigen.

  6)    Dat is de toekomstige tempel, Mattheüs 24:15 en Ezechiël 40-42.

  7)    Daniël 11:36 (NBG): Hij zal zichzelven verheffen en groot maken boven allen God; Openbaringen 13:14-15.

  8)    Dit duidt waarschijnlijk op de Gemeente van Christus die het kwaad heden nog beperkingen oplegt. Na de Opname is die weerhouder weg en kan de Antichrist z’n gang gaan. Anderen spreken van de Heilige Geest, echter dat verandert de exegese slechts in geringe mate, want deze is immers aan de Gemeente verbonden.

  9)    Openbaring 1:16 (NBG): uit Zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard – en Jesaja 11:4 (NBG): en met de adem zijner lippen de goddeloze (de Antichrist) doden.

 10)   Dat is Christus’ wederkomst op de Olijfberg, Zacharia 14:4 (NBG): Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde.

 

Nogmaals: Vers 8a: Want in korte tijd zal mijn volk de vijand, die op zal staan, gelijk worden.

De vijandschap tussen God en een groot gedeelte van de Joden (dat Satan volgt), zoals dat in de Eindtijd zal plaatsvinden, wordt beschreven in Zacharia 11:8b (grondtekst) Toen werd mijn Geest hen moe, zo ook groeide hun afschuw voor Mij. Die vijandschap leidt tot een definitieve breuk tussen God en het kwaad- willig deel van Zijn volk. Zacharia 11:9 (grondtekst) getuigt:

En Ik sprak: Ik wil u niet langer weiden. Laat sterven, wat sterven moet en omkomen, wat omkomen moet. Laten dan de overlevenden elkaar verslinden.

 

Hier wordt een onherroepelijk oordeel beschreven, een overleveren aan Satan. Daarmee vallen alle morele remmen weg. Dat blijkt wel uit het vervolg van Micha 2:8b/c:

Onder het oog van de kostbaargekleden, berooft u hen die aan u voorbij trekken, zonder mededogen, zoals krijgsvolk doet dat terugkeert van een veldslag.

Het volk dat zich van God afkeert, verloederd vervolgens naar het niveau van een verscheurend dier. Want hen die aan u voorbij trekken dat zijn zij die God niet zullen loslaten. Zij zullen weigeren het beeld van het Beest te aanbidden. Zij zullen worden vervolgd en voor het grootste deel worden opgepakt, volkomen leeggeschud en vervolgens worden gedood. De kwaadwilligen uit Gods volk zullen daar van harte aan meewerken (Zacharia 11:5 grondtekst).

 

Een bedekking

Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de Eindtijd boodschap uit de profetie van Micha 2 vers 8 bewust verheimelijkt wordt. Het is alsof de Almachtige wilde voorkomen dat in de oude tijd en de eeuwen daarna, het Eindtijdelement te duidelijk zichtbaar zou worden, waardoor de waarde van de profetie voor de oude tijd zou vervagen. Want indien dit vers wordt verklaard als ziende op de toenmalige tijd en/of de nabije toekomst daarvan, ook dan wordt de tekst weinig geweld aangedaan. Het wonderlijke verschijnsel dat heden duidelijkheid over de eschatologische betekenis van deze Bijbelgedeelten ontstaat, is de vervulling van een oude profetie uit Daniël 12 : 4 (NBG): 

Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd: Velen zullen (dan) onderzoek doen en de kennis zal vermeerderen.

 

Vers 8b

Onder het oog van de kostbaargekleden

De voorgaande profetie van Daniël (houd de woorden verborgen) geldt onder andere dit deel van vers 8. Want de profeet zou toch heel wat duidelijker geweest zijn, als hij hier gesproken had van de rijk geklede bestuurders of iets dergelijks. In plaats daarvan wordt de omschrijving kostbaargekleden gebruikt, wat toch een verhullend woordgebruik is.

 

Vers 8c

berooft u hen, die aan u voorbij trekken, zonder mededogen, zoals krijgsvolk doet, dat terugkeert van een veldslag.

De tekst suggereert een tribunaal – rechters die hen die aan u voorbij trekken, veroordelen. Dat zijn gelovigen, merendeels Joden die weigeren het beeld van het Beest te aanbidden. De uitspraak staat vast: de doodstraf! Bezittingen worden in beslag genomen (berooft u hen) en dienen ter verrijking van de bestuurders. Daarover spreekt Zacharia 11:5 (grondtekst):

Want hun kopers slachten hen en worden niet gestraft. Zij die hen verkopen zeggen: geprezen zij de HERE, want ik ben rijk. Hun regeerders zullen hen niet voor die kopers sparen.

De tekst uit Zacharia spreekt van kopers – dat zijn de Antichrist en zijn trawanten. Zij die hen verkopen zijn de Joodse bestuurders van het land Kanaän in de Eindtijd. Dus de vazalregering (Hun regeerders) die zullen collaboreren met de Antichrist (Van de Weerd, Zacharia, pagina 302-303). Het verdelen van bezittingen in voorgaande context vinden we ook beschreven in Zacharia 14:1. Het geschetste beeld doet sterk denken aan al die andere momenten dat Gods volk beroofd werd en gedood. De geschiedenis staat er vol van. Speciaal denken we dan aan de Duitse vernietigingskampen, bijvoorbeeld Treblinka en Auschwitz, gedurende de Tweede Wereldoorlog. Ook toen werden de Joden bij aankomst in het kamp van al hun bezittingen beroofd en vervolgens vergast en zo zal het ook gaan in de Eindtijd. De bruutheid van dit gebeuren wordt vervolgens nog eens bevestigd door een verwijzing naar plunderende soldaten, die het land en hun bewoners brandschatten na de overwinning.

 

Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar: De Profeet Micha, door G.A. van de Weerd.

 

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2022 - Micha - Studie 7: Micha 2A