vrijdag 12 januari
Jesaja 2:1 opent met de aankondiging, dat de profeet Jesaja een visioen ontving over Juda en Jeruzalem. Dat betreft profetie over het Messiaanse Rijk (die ook nu nog onvervuld is), het oordeel over het huis van Jakob (= Israël, dus wel vervuld) en het oordeel over de mensheid, wat ook nog onvervuld is.
Deze verzen spreken in heldere taal over de Eindtijd en het Messiaanse Rijk. We lezen ze alle vier:
2 En het zal geschieden, in de laatste van de Dagen, dat de berg van het huis van Jahweh onwrikbaar gevestigd zal worden als hoofd van de bergen. Ook zal hij opgeheven worden boven de heuvelen. Dan zullen alle heidenvolken ernaartoe stromen.
3 Vele volken zullen komen en zij zullen zeggen: Kom mee! Laat ons dan opgaan naar de berg van Jahweh, tot het huis van de God van Jakob, opdat Hij ons zijn wegen zal leren en wij kunnen wandelen op zijn paden. Want van Sion zal onderwijzing uitgaan en het Woord van Jahweh uit Jeruzalem.
4 Dan zal Hij richten tussen de heidenvolken en geschillen beslechten voor vele volken. Ook zullen zij hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot sikkels. Nooit zal enig heidenvolk tegen een ander heidenvolk nog het zwaard opnemen, noch zullen zij ooit nog opleiden om oorlog te voeren.
5 Kom! O huis van Jakob, laat ons dan wandelen in het licht van Jahweh.
Van de uitdrukking de laatste van de dagen, ziet dagen niet exclusief op een dag van 24 uur. In de Bijbel kan dat ook tijdperk, een jaar of een beperkte tijd duiden. Hier betekent het een tijdperk en wel die van het Messiaanse Rijk, ook wel de laatste bedeling genoemd. De profetie spreekt over ammîn (volken vers 3a), niet over gôyim (heidenvolken), wat meestal het geval is, als het over niet-Israëlitische volken gaat. De reden is dat dit volken betreft die zich met vreugde onder de gezegende regering van de Messias zullen scharen. Ze hebben dan een relatie met Hem en zijn van gôyim (heidenvolken, dus vijanden) bevriende volken geworden en dat vertolkt het woord ammîn. Jesaja spreekt over een nieuwe wereldorde in de Eindtijd (vers 3bc). Jeruzalem wordt dan hét kenniscentrum van de wereld. Dat betreft geen menselijke wetenschap, maar kennis van God en zijn wetten. Dat is ook nodig, want de mensheid heeft dan net de regering van de Antichrist en De Grote Verdrukking achter de rug en in die periode van zeven jaar wordt de dienst aan God bijna uitgedoofd. De mens moet daarom omgeschoold worden (onderwijzing) en de vrede leren. In vers 4 zit een bijzondere boodschap verborgen. Het woord heidenvolken is een vertaling van gôyim. Dat zijn vijandige volken, maar daarna worden ze âmmîn genoemd. Dat betekent, dat na het richten tussen de heidenvolken ook die vijanden een relatie aangaan met de Messias, want zij komen onder zijn regering. Vanwege die relatie worden ze dan ook âmmîn genoemd, bevriende volken die door de Messias worden bijgestaan om hun onderlinge geschillen te beslechten. Het is een geweldig vooruitzicht dat de profeet Jesaja schetst. Geen oorlog meer, geen conflicten, genocide of vervolging, maar wandelen in het licht van Jahweh. Als er conflicten dreigen, spreekt de Hoogheilige zelf recht; Psalm 67:5 (HSV) zegt het zo:
"De natiën zullen zich verblijden en juichen, omdat U de volken rechtvaardig zult oordelen; de natiën op de aarde zult U leiden."
C1. Deze profetie ziet niet op de ondergang van Israël of Juda, zoals velen verklaren. Als we de tekst serieus nemen, dan spreekt die over het oordeel van God over de mensheid. Dat vindt in de tweede helft van De Grote Verdrukking plaats (de toekomst dus), als de Antichrist regeert. Dan zullen gelovigen zwaar vervolgd worden en in die periode vallen ook de oordelen van God. We lezen vers 10-12:
10 Vlucht de rotskloof in en verberg je in het stof voor de tegenwoordigheid van de verschrikking van Jahweh! Voor de glorie van zijn majesteit.
11 De arrogante mens zal vernederd worden en de mannelijke trots zal worden neergehaald.
12 Ja, te dien dage zal Jahweh verhoogd worden; Hij alleen! Waarlijk: dit is de daartoe bestemde dag van Jahweh van de hemelse legermachten over een ieder die trots is en verheven en over een ieder die is opgeheven. Dan zullen zij vernederd worden.
Dit is typische Eindtijdtaal. Het beschrijft de verschrikkingen van de oordelen van God, zoals die in de Grote Verdrukking zullen plaatsvinden. We vinden soortgelijke profetieën op veel plaatsen in de Bijbel, zoals in Mattheüs 24:29 en Openbaring 6:16-17. Joël 2:30-32 is wel heel duidelijk in zijn beschrijving. Daar staat (HSV):
Ik zal wondertekenen geven aan de hemel en op de aarde: bloed en vuur en rookzuilen. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voor die dag van de HEERE komt, die grote en ontzagwekkende. Het zal geschieden dat ieder die de Naam van de HEERE zal aanroepen, behouden zal worden. Want op de berg Sion en in Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HEERE gezegd heeft, namelijk bij hen die ontkomen zijn, die de HEERE roepen zal.
C2. Klinkt Jesaja 2:10 nog als een waarschuwing voor de oordelen die komen gaan, in vers 19 is het zover. De profeet Jesaja kijkt dus in een visioen naar de werkelijkheid van de toekomst. Dat verschijnsel noemen we Perfectum Propheticum; de verleden tijd van de profeten. Het lijkt dus of de factor tijd weggevallen is en daarin herkennen we iets van het wezen van Jahweh die immers boven de tijd staat.
19 Dan zal men de rotsspelonken binnengaan en de holen in de grond, vanwege het aanzien van de verschrikking van Jahweh en de glorie van zijn majesteit; als Hij opstaat om de aarde te laten beven.
20 Te dien dage zal de mens al zijn afgoden van zilver en al zijn afgoden van goud, die zij zelf gemaakt hebben om zich er voor neer te buigen, prijsgeven aan knaagdieren en vleermuizen.
21 Zij zullen vluchten in rotsholten en bergspleten vanwege de verschrikking van Jahweh en vanwege de glorie van zijn Majesteit, als Hij opstaat om de aarde te doen beven.
Vers 20 spreekt over een einde aan de macht van het geld. Vandaag draait bijna alles om geld. De stand van de economie maakt of breekt ons leven. Dat wordt nog erger, want in de Eindtijd zal niemand kunnen kopen of verkopen zonder toestemming van de Antichrist. Openbaring 13 (HSV) spreekt er over:
16 En het maakt dat men aan allen, kleinen en groten, rijken en armen, vrijen en slaven een merkteken geeft op hun rechterhand of op hun voorhoofd,
17 en het maakt dat niemand kan kopen of verkopen, behalve hij die dat merkteken heeft, of de naam van het beest of het getal van zijn naam.
De Antichrist zal totale controle verkrijgen over het geld op aarde. Met dat wapen zal hij gelovigen zwaar treffen, want zij zullen niets meer kunnen kopen, geen huis meer kunnen huren, geen auto, geen openbaar vervoer, geen verzekering, geen… - ze worden uitgestoten door de maatschappij. De keuze is: De Antichrist dienen en het teken van het beest aanvaarden of de dood. De enige manier om te overleven is onder te duiken, maar dan zullen zij in voortdurende angst leven. Toch is er hoop, want zij zullen de profetieën begrijpen en weten dat de wederkomst nabij is en daarom vurig uitzien naar de komst van de Messias.
Jesaja 3 handelt over de breuk in het Sinaïtische Verbond. Dat betreft een verbintenis tussen twee partijen*, God en Israël (Exodus 19:8), dus één van de partijen kon het verbond eenzijdig verbreken en dat was het volk Israël. Door dat Verbond viel Israël onder Gods zegen en dat garandeerde volkomen veiligheid. Om die zegen te behouden moest Israël Gods wetten eerbiedigen, de afgoden afzweren, de tabernakel- of tempeldienst onderhouden (Exodus 25-30) en het land Kanaän volgens Gods richtlijnen besturen (Leviticus 25). Ook de verbondenheid met Jeruzalem viel daaronder. Dat was de stad die God zich verkozen had als zijn residentie en de aanwezigheid van de Sjechina van Jahweh (Heerlijkheid van de HEERE) in de tempel was daarvoor de garantie. Doelstelling van het Sinaïtische Verbond was dat Gods naam groot gemaakt zou worden onder de heidenvolken, waardoor deze tot bekering zouden komen. Het pakte helaas anders uit. Israël keerde zich steeds tot de afgoden en negeerde Gods wetten. Dat leidde uiteindelijk tot de breuk in het Sinaïtische Verbond. Daarop vertrok de Heerlijkheid van God uit de tempel (Ezechiël 10:18-19) en kort daarna ging het koninkrijk Juda ten onder en werd Jeruzalem en de tempel verwoest.
* Het Verbond met Abraham is eenzijdig. Het wordt door God gegarandeerd en kan daarom nooit verbroken worden.
1 Welnu, zie toch: De Heer, Jahweh van de hemelse legers, gaat elke steun van Jeruzalem en Juda afnemen. Ja, elke voorziening van voedsel en alle voorziening van water; 2 (elke) machtige krijgsman en oorlogsheld, richter en profeet, waarzegger en oudste,
3 (elke) hoofdman over vijftig en man van hoge statuur, maar ook raadsheer en bedreven maker van magische kunstvoorwerpen en kenner van bezweringen.
De profetie richt zich nu op de gevolgen van de breuk in het Sinaïtische Verbond. Jahweh trekt alle steun in die Hij voorheen nog aan Juda en Israël gaf. Dat leidt tot een directe respons van Satan, want hij haat Gods volk. Hij is het die de vijand aanspoort zijn vernietigende werk te doen. De ondergang van Israël (de tien stammen) vond nog tijdens het leven van Jesaja plaats. Die van Juda en Jeruzalem lang na zijn dood, dus ziet hij hier de toekomst.
De laatste koning van Juda was Zedekia (597-586 v.Chr.). Zedekia was vazal van Babel, maar kwam in opstand tegen koning Nebukadnezar. Hij sloot zich aan bij Egypte, de gezworen vijand van Babel. Al snel trekken de Babyloniërs met een groot leger op naar Juda. Begin 588 v.Chr. wordt het beleg om Jeruzalem geslagen. Anderhalf jaar houdt Zedekia het vol, maar in Juli 586 v.Chr. wordt Jeruzalem ingenomen. De wraak van koning Nebukadnezar is verschrikkelijk. Een groot deel van de bevolking wordt afgeslacht. Zij die nog jong zijn en goed opgeleid, worden als gevangenen weggevoerd naar Babel. Daarna werd alles van waarde weggehaald, zoals de tafel der toonbroden, de gouden kandelaar en de ark des verbonds (2 Koningen 25:13-17). De muren van Jeruzalem werden neergehaald en de stad met vuur verbrand.
5 Het volk zal zichzelf in benauwdheid brengen; man tegen man en een ieder tegen zijn naaste. Ook zullen jonge mannen opstaan tegen de oudsten, verschoppeling tegen notabelen.
Na de verwoesting van Jeruzalem bleef een sterk geslonken, verarmde bevolking over in Juda. Er ontstond wetteloosheid en dan geldt het recht van de sterkste en ontstaan overal enclaves, waar heethoofden en avonturiers de macht grijpen. De situatie lijkt uitzichtloos, want er wordt gesproken van ruïnes. Overal is zware oorlogsschade.
6 Dan zal iemand zijn broeder in zijn vaders huis vastgrijpen en zeggen: trek een mantel aan, u bent voor ons de magistraat en de ruïnes alhier zijn onder uw hand.
In een chaotische samenleving zal de bevolking proberen om de orde te herstellen. Daarvoor grijpt men gewoonlijk terug op bestaande systemen en gewoonten. In die tijd was de oudste zoon van een belangrijke familie een persoon van gewicht. De oudste broer (broeder) van die familie wordt daarom dringend verzocht een mantel (ambtsgewaad) aan te trekken en de leiding over de stad of streek op zich te nemen. De bevolking is ten einde raad en daarom wordt hem zelfs volledige heerschappij geboden (zijn onder uw hand).
7 Te dien dage zal hij opstaan om te zeggen: ik ben niet degene die kan samenbinden. Ook is er geen brood in mijn huis, noch een mantel. U zult mij niet als magistraat aanstellen!
Maar, ook de laatst beschikbare notabele biedt geen uitkomst. Hij is zelf ook aan de bedelstaf geraakt; hij heeft niets meer en daarom weigert hij de aangeboden positie. Uiteindelijk trok het grootste deel van de resterende bevolking weg naar Egypte. Wat resteerde was een dun bevolkt desolaat gebied, waar de bevolking sterk verpauperde en gebrek leed.
In de nu volgende perikoop doet Jesaja een stap terug in de tijd. Hij profeteert namelijk over de goddeloze staat van Jeruzalem en Juda die tot de ondergang leidde. Niet over de ondergang zelf, zoals in voorgaande verzen. De omschrijving doet denken aan de regering van koning Manasse en/of de periode na koning Josia en daarna, dus de laatste jaren voor de ondergang.
8 Voorwaar, Jeruzalem zal struikelen en Juda zal vallen, want hun woorden en daden gaan tegen Jahweh in. Zij tarten de ogen van zijn glorie.
9 Hun gehele houding getuigt tegen hen, want hun zonden zijn aan Sodom gelijk. Zij getuigen er openlijk van en verbergen die niet. Wee over hun ziel, want zij brachten rampspoed over hen.
Anderen vervangen ogen van zijn glorie door zijn glorieuze aanwezigheid en dat betekent het ook. Want God woonde in de tempel en ‘zag’ de verloedering; want hun zonden zijn aan Sodom gelijk en vanwege die zware zonden werd Sodom vernietigd. Dat ging dus weer gebeuren.
13 Jahweh zal zijn plaats innemen in de rechtbank en Hij zal opstaan om over de stammen (van Israël) recht te spreken.
14 Jahweh zal in het gericht gaan tegen de oudsten van zijn volk en hun leiders. Wat u betreft; Gij hebt de wijngaard verwoest. De buit die u van de armen stal bevindt zich in uw huizen.
15 Wat bezielt u, dat u mijn volk vertrapt en de gezichten van de armen vermaalt? Zo spreekt de Heer, Jahweh van de hemelse legermachten.
God spreekt de falende leiders aan. Zij zijn verantwoordelijk voor de verloedering van Gods volk. Het is opvallend dat niet alleen de koning terechtstaat maar alle leiders van het land, zowel de regering als de geestelijkheid. De koningen van Israël waren geen absolute monarchen, maar stadhouders in Gods naam. Zij konden niet naar willekeur eigen wetten instellen, maar waren onderhorig aan de wetten van God. Dat bepaalde het bestuur en daarin had elke leider zijn verantwoordelijkheid. Daar worden ze op aangesproken en het oordeel is vernietigend. De heersende klasse Juda heeft maar één doel: macht en rijkdom en daarvoor moet alles wijken. Het resultaat is repressie en armoede; een land in ontbinding.
In vers 16 tot 24 richt de Hoogheilige zich direct tot de vrouwen van de leiders van Juda/Israël en spreekt Hij ook over hen het oordeel uit. De tekst spreekt over verkwisting en stuitende rijkdom, terwijl velen schrijnende armoede leden. Die rijkdom wordt hen afgenomen.
16 Voorts zegt Jahweh: Omdat de vrouwen van Sion zich hoog verheven achten en flaneren met trots geheven hoofden en rondwandelen met opvallend opgemaakte ogen en kokette pasjes, terwijl hun sieraden aan hun enkels rinkelen,
17 daarom zal de Heer de hoofdkruin van de vrouwen van Sion slaan met schurft en Jahweh zal hun schaamdelen doen ontbloten.
Vers 17 spreekt van een treurige optocht van mensen die in ballingschap worden geleid. Ze zijn vervuild en van onderen naakt (dat was praktisch, want zo kon men zich al lopende ontlasten), wat een grote vernedering was.
25 Uw mannen zullen vallen door het zwaard, uw krijgsmacht zal ondergaan in de slag.
26 Dan zullen de poorten (van Sion) treuren en rouw bedrijven en zij zal van de aarde verwijderd worden en zo zal het blijven. Het leger van Juda werd tot de laatste man afgeslacht. De verwoesting van Jeruzalem (Sion) was zo radicaal dat de stad van de aarde werd verwijderd. Wat restte waren puinhopen.
Jesaja 4:1
"Te dien dage zullen zeven vrouwen zich aan de eerste de beste man vastklampen om hem te zeggen: Wij zullen ons eigen brood eten en wij zullen onze eigen kleding dragen, laat ons slechts uw naam dragen; neem toch de smaad van ons weg!"
Jesaja schetst een intriest beeld. De oorlog met Babylon heeft een hele generatie mannen bijna weggevaagd. Het land is vol weduwen en jonge vrouwen die geen man meer kunnen vinden. Voor een vrouw in Israël was het een grote schande om kinderloos te blijven. Die dreigende kinderloosheid doet hen besluiten om af te zien van de bruidsschat die de man volgens de wet aan de vader van de bruid moest geven (Exodus 21:10, 22:16 en Deuteronomium 22:29). De vrouwen hebben alles over voor de naam van de man en een kind van hem. Meer verlangen zij niet, zelfs geen huis of voedsel! Liever armoede dan de schande om ongetrouwd te blijven en kinderloos.
Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV
Terug naar overzicht