vrijdag 19 januari
Jesaja 4 spreekt over de wederkomst van Christus en het Messiaanse Rijk. Velen zien dat anders, omdat ze niet geloven dat Jesaja de toekomst kon zien en daarmee twijfelen zij aan Gods almacht. Aan Bijbelvaste zijde twijfelen ook velen aan de letterlijke betekenis van de grondtekst, hoewel om andere redenen. Daar blokkeren kerkelijke dogma’s een toekomstig heil voor Israël. Daarom wordt deze profetie op de christelijke kerk betrokken. In die strijd mengen we ons niet. We laten het Woord van God spreken en dat verschaft helderheid.
Deze verzen behoren tot de mooiste profetieën over het Messiaanse Rijk, we lezen ze alle vier:
2 Te dien dage zal het geschieden, dat de SPRUIT van Jahweh tot een flonkerend sieraad zal worden en heerlijkheid zal verwerven. En de rijke vrucht van het land zal Hem tot grote eer strekken en tot een teken van glorie wezen, voor het deel van Israël dat ontkomen is.
De Spruit is Jezus Christus, de Messias. Die naam vertegenwoordigt een nieuw begin en dat leidt tot het Eeuwige Verbond, Berit Olam, waarop het Messiaanse Rijk gegrondvest zal worden. Hij wordt flonkerend sieraad genoemd en dat wijst op de Messiaanse naam van Kanaän: Sieraadland (Daniël 11:41a). Zijn komst wordt op vele plaatsen in de Bijbel voorzegd. 2 Samuël 23:5 spreekt daarover, maar ook Ezechiël 29:21, Jeremia 33:17. We lezen Zacharia 6:12-13 (HSV):
Zo zegt de HEERE van de legermachten: Zie, een Man – Zijn Naam is SPRUIT – zal uit Zijn plaats opkomen, en Hij zal de tempel van de HEERE bouwen. Ja, Híj zal de tempel van de HEERE bouwen, Híj zal met majesteit bekleed zijn, Hij zal zitten en heersen op Zijn troon. Hij zal Priester zijn op Zijn troon; tussen die Beiden zal vredesberaad plaatsvinden.
En Bileam profeteert. Numeri 24:15-17 (We geven de NBV-vertaling, die is hier duidelijker):
Zo spreekt Bileam, de zoon van Beor, zo spreekt de man wiens oog geopend is, zo spreekt hij die Gods woorden hoort, die weet wat de Allerhoogste weet en ziet wat de Ontzagwekkende toont, in vervoering, met ontsloten ogen: Wat ik zie is niet in het heden, wat ik waarneem is niet nabij. Een ster (de Messias) komt op uit Jakob, een scepter (koning) uit Israël.
Jesaja 4:2c spreekt van een volksdeel dat ontkomen is. Waaraan?... Aan de Antichrist, vers 3-4:
3 Dan zal geschieden dat wie in Sion is overgebleven - dus het afgescheiden deel in Jeruzalem – elk van hen heilig genoemd zal worden; allen die in Jeruzalem ten leven zijn opgetekend.
4 Alhoewel de HEER eerst de verontreiniging van Sions vrouwen zal wegwassen en het bloed van Jeruzalem uit haar midden zal zuiveren door de Geest van oordeel en door de Geest van zuiverend vuur.
Aan het einde van De Grote Verdrukking (de toekomst dus) valt het volk Israël uiteen in een gelovig deel en een zondig deel dat de Antichrist volgt. Als de macht van de Antichrist instort, zullen de zondaars wegvluchten (Zacharia 14:5a) en de dood vinden door de Geest van oordeel en van zuiverend vuur. De gelovigen echter worden gereinigd door het bloed van Jezus Christus en heilig verklaard. Zij zijn ten leven opgetekend in het Register van het Huis van Israël. Dat heeft grote gevolgen:
5 Dan zal Jahweh boven geheel het bewoonde gebied van de berg Sion en boven de heilige samenkomsten aldaar een wolk scheppen bij dag en rook met een vuurgloed bij nacht.
Jesaja 4:5 beschrijft de wolk- en vuurkolom (Exodus 13:21-22, 40:34-38) die Israël eens de weg wees naar het beloofde land. Dat is een aanwezigheid van God of de Heerlijkheid van de HEERE, of Sjechina van Jahweh. Deze zal na de dood van de Antichrist, als ook Jezus op de Olijfberg is wedergekomen, neerdalen op Sion, de plaats waar de laatste tempel zal verrijzen. God snelt Israël dan te hulp, want de wolkkolom zal Jeruzalem bescherming bieden tegen elke mogelijke vijand.
Jesaja 5:1-7, staat bekend als de gelijkenis van de wijngaard. Jesaja 5:8-24, als het zesvoudige wee. De overige verzen (Jesaja 5:25-30) beschrijven de ondergang van het koninkrijk Juda.
Het lied van de wijngaard is een geliefde perikoop. Het vertolkt het verdriet van God over de breuk in het Sinaïtische verbond. De wijngaard (= Kanaän) wordt door Israël verlaten. Niet uit eigen vrije wil, maar met grof geweld (vers 5-6). Wat overblijft is een verwoest land.
5 Nu dan, luister toch alstublieft: Ik zal u doen weten wat ik met mijn wijngaard ga doen. Ik zal zijn doornhaag wegnemen en hij zal tot een woestenij vervallen; zijn muur afbreken, zodat hij vertrapt kan worden. Ja, zo zal Ik zal hem doen eindigen.
6 Hij zal niet meer onderhouden worden, maar daar zullen dorens en distels groeien. Ook zal ik de wolken bevelen, dat zij niet meer op hem zullen regenen.
7 Want de wijngaard van Jahweh van de hemelse legers is het huis van Israël en de mannen van Juda zijn de planting van zijn welbehagen. Hij keek uit naar rechtvaardige daden, maar zie: bloedige daden! – naar recht betrachten, maar zie: jammerklachten!
In onze vertaling leest u een smeekbede in vers 5a. Smeekt God het volk Israël? Is de liefde van God voor de mens zo groot? Zeker, zo staat het echt in de grondtekst.
Jesaja schetst een treurige toestand en beschrijft een wrede maatschappij, waaruit elke vorm van mededogen verdwenen lijkt te zijn. De rijken buiten de armen uit en gaan zich te buiten aan een liederlijke levenswijze. Het is een aanklacht tegen Juda die helder aan het licht brengt, waarom het Sinaïtische Verbond verbroken werd. Het schetst een inktzwart toekomstbeeld; de ondergang van Juda, die een uiterst bloedige tol zal eisen van de bevolking.
8 Wee u, die zich het ene huis na het andere toe-eigenen; die akker na akker toevoegen tot er geen plek meer over is en u alleen doet wonen te midden van dat land. Jahweh van de hemelse legers gaf gehoor: Zullen die protserige huizen niet tot puin vervallen? Zelfs de grootste en de mooiste daarvan zal niet meer bewoond worden.
Vers 8 typeert een afglijdende samenleving. Als de rijken zich zo verrijken dat er een grote onderklasse ontstaat, is een revolutie nabij. Want de armen hebben dan niets meer te verliezen, behalve hun miserabele leven. Hier betreft het Gods koninkrijk en juist daar mocht zoiets nooit plaatsvinden. Want God had wetten gegeven om grote ongelijkheid in rijkdom te voorkomen, maar die werden genegeerd. De rijken eigenden zich alle land toe en de armen werden nog armer. Wat ironisch zegt de profetie: en u alleen doet wonen te midden van dat land. De rijke woont uiteindelijk alleen (eenzaam) in zijn protserige huis. Brengt dat geluk? Neen – Het bezit van de zaak is het einde van het vermaak! – zegt het spreekwoord. Rijkdom zelf brengt geen geluk. Jesaja profeteert dat er een einde komt aan hun leven van stuitende rijkdom en verkwisting. Het oordeel is geveld en Juda gaat ten onder; er zal niets overblijven dan een barre woestenij.
13 Daarom zal mijn volk in ballingschap gaan; vanwege een gebrek aan kennis! Hun glorie zal een handvol hongerende volwassen mannen zijn en een chaotische menigte die versmacht van dorst.
Na de verwoesting van Jeruzalem werd een deel van de bevolking in ballingschap gevoerd. De oorlog had vreselijk huisgehouden, vooral onder het mannelijk deel dat immers de soldaten had geleverd. Er was maar een handvol hongerende volwassen mannen van huwbare leeftijd over. In de oorlog werden door de terugtrekkende troepen van Juda alle waterbronnen verwoest, om te voorkomen dat de vijand (Babylon) die gebruikte. Daarnaast was sprake van grote droogte (vers 7), dus leed de overlevende bevolking onder een groot tekort aan water (versmacht van dorst).
14 Daarom zal Sheol zijn binnenste vergroten en spert zij haar muil wijd open. Dan zal de bloem der natie daarin neerdalen, samen met haar chaotische menigte en hun geraas. Dan zullen zij blij zijn om tot haar in te gaan.
Sheol is de plaats, waar de doden verblijven. De tekst zegt dus dat er een enorm aantal mensen zal sterven. De ellende zal zelfs zo groot zijn, dat velen blij zijn om tot Sheol in te gaan. De profetie gaat nu over naar een soort conclusie – vers 16 – die verrassend is.
16 Maar (de naam van) Jahweh van de hemelse legers zal verhoogd worden door het oordeel en de heilige God zal zichzelf heilig betonen door gerechtigheid.
Dit vers is van groot theologisch belang, want het is de vingerafdruk van de persoonlijkheid van God. Zijn roem en heiligheid worden niet alleen bepaald door wonderen of een overweldigende macht. Wat Hem kenmerkt als de hoogste God, is zijn rechtvaardigheid. Dat zijn eigenschappen die geen enkele god bezit. Of je nu over Baäl, Astarte, Melkor, Moloch, Zeus, Shiwa of Allah spreekt; zij allen kenmerken zich door willekeur en onbetrouwbaarheid. Jahweh echter is een rots van rechtvaardigheid en trouw. Dat beeld heeft echter wel een deuk opgelopen, omdat God in strijd met zijn eigen rechtvaardigheid het volk Juda nog vele jaren binnen het Sinaïtische Verbond geduld heeft. Dat wordt nu rechtgezet en daarmee verhoogt Jahweh zijn naam.
Deze perikoop staat in het kader van een harde uitspraak van God: Toch, ondanks dit alles, zal zijn toorn niet afgewend worden; zijn hand is nog steeds uitgestrekt (vers 25). Die uitspraak is niet los te zien van de breuk in het Sinaïtische Verbond. Want die breuk beschadigde de heilige naam van Jahweh. Israël was immers het voertuig van het Heil en in dat volk zou de roem van God zich over de aarde verspreiden. Niets van dit alles; het tegendeel gebeurde. Dat leidde tot de overtuiging onder de omringende heidenvolken, dat Jahweh een krachteloze god was en daarom sprak men geringschattend over de Hoogheilige.
25 Het is meer dan terecht dat de toorn van Jahweh tegen zijn volk brandt. Daarom heeft Hij zijn hand tegen het volk uitgestrekt en hen geslagen, zodat de bergen beginnen te beven. En het zal geschieden dat hun lijken als vuilnis in het midden van de straten zullen liggen. Toch ondanks dit alles, zal zijn toorn niet afgewend worden; zijn hand is nog steeds uitgestrekt.
30 Te dien dage zullen zij tegen (het volk Juda) brullen gelijk het bulderen van de zee. Waar men ook over het land blikt, zie toch!, duisternis en vijanden. Zelfs het licht zal verduisterd worden door haar rookwolken.
De uitdrukking meer dan terecht of in rechte is een juridische term. Israël was schuldig, want het had God diep gekrenkt, zijn Naam besmeurd en het Verbond gebroken. Dat had terecht tot het oordeel geleid. De vijanden zijn de Babyloniërs en zij brullen gelijk het bulderen van de zee. Jeruzalem werd verwoest, een groot deel van de bevolking gedood; waardevolle ambachtslieden en zij die geschoold waren in ballingschap gevoerd. Wat achterbleef was een verarmd restant.
Vers 1-8 beschrijft een hemels tafereel. Het is een ontmoeting tussen Messias Jezus en Jesaja. In vers 9-13 neemt God in bitterheid afstand van Israël – hoewel dat tijdelijk is; de belofte aan Abraham blijft staan.
In deze perikoop ontmoet Jesaja Jezus, zoals Johannes 12:41 getuigt. Niet God zelf, zoals velen verklaren, want niemand kan God zien en dan leven, zoals Exodus 33:20 en Johannes 1:18 getuigen. Jesaja ziet Jezus bekleed met hemelse heerlijkheid, hier Soeverein genoemd. Het doel van die ontmoeting is de aanstelling van Jesaja tot Zijn discipel. Zo wordt hij een Wachter van het Huis van Israël. Dat is een profeet die de komst van Jezus voorzegt en de weg wijst naar het Messiaanse Rijk. Jesaja ziet een wonderlijk tafereel. Of hij daar zelf aanwezig was (het lijkt er op) of dat sprake is van een visioen, doet niet ter zake. Jesaja ziet een tafereel in een (voor mensen) onzichtbare wereld, ervaart dat als werkelijkheid en doet aldus verslag.
1 Het geschiedde in het sterfjaar van koning Uzzia, dat ik de manifestatie van een Soeverein op een hoog opgeheven troon zag en de sleep van zijn gewaad vulde het hart van het paleis.
2 Daarboven stelden zich serafs op. Ieder had zes vleugels, zes vleugels in paren. Met twee bedekte elk zijn gezichten, met twee werden zijn voeten bedekt en met twee werd gevlogen
3 Daarop proclameerden zij eensgezind, zeggende: Heilig, heilig, heilig is Jahweh van de hemelse legers; heel de aarde is vol van zijn heerlijkheid.
4 Vanwege het geluid, van hen die riepen, bewogen de portalen wel een ellenmaat en het huis vulde zich met rook.
Jesaja is verbijsterd door wat hij ziet en beschouwt zichzelf als een indringer op heilige grond.
5 Toen riep ik uit: Wee mij, want ik ben verloren! Ik ben immers een mens met onreine lippen en woon te midden van een volk met onreine lippen en mijn ogen hebben de manifestatie van de Koning gezien; Jahweh van de hemelse legers.
Het heilig, heilig, heilig en het uitroepen van de naam: Jahweh van de hemelse legers (in vers 3), doet Jesaja vermoeden dat het God zelf is die Jesaja ziet. Als kenner van de Thora wist hij dat iemand die God zag, sterven moest (Exodus 33:20), want de heiligheid van God is als een verterend vuur (Jesaja 33:14). Vandaar zijn vertwijfelde uitroep: ik ben verloren. De conclusie van de profeet, het is Jahweh van de hemelse legers, is echter onjuist. Het is Jahweh niet, wel zijn hoogste vertegenwoordiger: Jezus Christus, de Messias-Koning die in Zijn naam optreedt. Maar, hoe kon hij het ook weten? Niemand weet hoe God er uitziet, dus is het begrijpelijk dat een imponerende hemelse verschijning doet vermoeden, dat het God zelf is.
6 Toen vloog één van de serafs naar mij toe en in zijn hand was een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar had genomen.
7 Daarmee raakte hij mijn mond aan en hij zei: Ziet! Dit heeft uw lippen aangeraakt: uw schuld is weggenomen en uw zonde is verzoend.
Aäron was de hogepriester van het Oude Verbond. Jezus Christus is de hogepriester van het Nieuwe Verbond. Wat Aäron niet kon, namelijk iemand bevrijden van de smet van de zonde (hij kon die slechts compenseren), valt wel binnen de macht van Jezus. Dat kan zelfs Jahweh niet bewerkstelligen – hoe vreemd dat ook klinkt –, want zijn rechtvaardigheid eist genoegdoening van de zondaar en Hij is Zichzelf tot wet. Jezus Christus kan dat wel, want hij heeft de zonde van de wereld weggedragen voor wie Hem volgen. Het is in zijn opdracht dat een Seraf de profeet heiligt met een gloeiende kool van het altaar. Dat is geen gewoon vuur, maar heilig vuur zoals in Jesaja 29:1 wordt beschreven (Ariël); dat is goddelijk vuur. En met deze handeling wordt hij de eerste volgeling van Jezus, de eerste christen! Hij treedt in Zijn dienst en dat blijkt uit vers 8.
8 Ook hoorde ik de indringende stem van de Soeverein, zeggende: Welke toegewijde mens zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan? Daarop zei ik: Hier ben ik! Zend mij!
Nadat Jesaja’s lippen met louterend vuur zijn geheiligd, staat daar een man die geheel vrij is van zonde. Inderdaad een toegewijd mens. In die hoedanigheid kan hij benaderd worden door de verheerlijkte Christus (de Soeverein) die hem een retorische vraag stelt: Welke toegewijde mens zal Ik zenden en wie zal voor Ons (= God en Jezus) gaan? Retorische vraag? Jawel, want er is maar één persoon aanwezig en dat is Jesaja. De taak die hem wacht is weinig benijdenswaardig. Hij moet het oordeel over Israël uitspreken. Toch zegt hij: Hier ben ik! Zend mij! Met deze uitspraak treedt Jesaja in dienst van Jezus Christus. Dat heeft vergaande gevolgen voor zijn bediening. Die staat van nu af aan in het teken van de komst van de Messias en zijn Rijk. Dat is natuurlijk niet zijn enige taak, wel de belangrijkste. Het is daarom dat Jesaja meer dan welke profeet ook, de heraut van de komende Messias is. En aldus wordt Jesaja de eerste volgeling van Jezus Christus, eeuwen voor Zijn geboorte.
9 Toen zei Hij: Zeg dan tot het volk alhier: Hoort; maar al horende zult u niets begrijpen. En ziet; maar al ziende zult u niets opmerken.
10 Maak het hart van dit volk vet, geef hen verstopte oren en maak hun ogen zelfgenoegzaam. Anders zouden zij misschien zien met hun ogen en zouden ze misschien horen met hun oren en zouden ze misschien met hun hart begrijpen. Want dan zouden ze wellicht omkeren en genezen worden.
We zien hier het verwoestende gevolg van de breuk van het Sinaïtische Verbond. Israël wordt voortaan als een heidens volk gezien en niet meer tot de intimi van Jahweh gerekend. Het wordt buitengesloten en heeft geen inzicht meer in Goddelijke zaken. Paulus noemt dit een geest van diepe slaap (Romeinen 11:7-8). Pas in de Eindtijd wordt die opgeheven (Jesaja 25:7, Exegese). De collectieve schuld van Israël was te hoog opgelopen. De bestraffing is dus niet opvoedend bedoeld, zoals meestal het geval is, maar definitief. Er is geen barmhartige beperking meer. Slechts als individu kan de Israëliet nog de weg tot God vinden.
Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.
Terug naar overzicht